Deel 3 - Berend Siegers vertelt over zijn ouders

Mijn vader stamde uit een kleermakersfamilie te Zuidlaren. Mijn opa vertelde dat hij al op jeugdige leeftijd met zijn vader als kleermaker de boer opging, gewapend met een persplank van ongeveer 75 cm, een strijkbout (die op de turfkachel verhit moest worden) en verder naaigerei. Het maken van kleren was zwaar werk vanwege het gebruik van oersolide stoffen, feitelijk bestand voor de eeuwigheid. Een vingerhoed was een absoluut noodzakelijk voorwerp. De kneepjes van het vak werden aldus doorgegeven in de familie en zo kreeg mijn vader een gedegen opleiding in het maken van ouderwetse, oerdegelijke boeren- en burgerkleding, o.a. klepbroeken (geen gulp, maar een klepsluiting) Hij voltooide zijn opleiding in de stad Groningen; eerst bij de bekendste kleermaker, werkende voor de upper-ten, daarna bij een baas die maatkleding maakte voor gerenommeerde kledingzaken (geen confectie dus). Hij werd een eerste klas kleermaker, gespecialiseerd in raglan- en pellerine- herenmantels, zelf ook tiptop gekleed naar de laatste mode.

Mijn moeder kwam uit een familie van keuterboeren en klompenmakers in Onnen. Haar vader overleed toen zij 4 jaar oud was en 8 jaar later hertrouwde haar moeder met Willem Pauwels, een gereformeerde weduwnaar, die niet al te gunstig bekend stond. Geertje ging toen op twaalfjarige leeftijd als intern hulpje bij de streng gereformeerde boer Jan Berends werken en later in 1964 als hulp in de huishouding bij het hervormde hoofd van de openbare school in Glimmen, een zekere Houwen, die haar op allerlei gebied heeft bijgeschaafd,. Hij bracht haar schrijven, wat algemene ontwikkeling en een burgerlijke levenswijze bij en ze leerde er de “burgerlijke pot” koken. Intussen was zij belijdend lid geworden van de Kockse Kerk met zijn strenge normen en toezicht op de naleving daarvan. Zij werd echter verliefd op mijn vader, deze knappe, vlotte jongeman altijd keurig gekleed, maar een branieschopper, levensgenieter en snoever zonder ruggengraat volgens het schoolhoofd. Ook mijn vaders familie in Zuidlaren juichte deze relatie niet toe.” Een gewone boerenmeid en nog gereformeerd op de koop toe”, klonk het in deze meer vrijzinnige familie, waarvan de vader zoals gezegd, kleermaker en tevens kerkvoogd was. Maar liefde is blind en deze vrijage liep uit op een gedwongen huwelijk. Het werd een vernederende gang van zaken, eerst tijdens een godsdienstoefening een openbare bekendmaking dat er voor het huwelijk hoererij bedreven was en daarna een stille kerkelijke voltrekking van het huwelijk in de consistoriekamer.
Een paar maanden later werd ik geboren en vestigde mijn vader zich als meester-kleermaker aan de Meerweg (toen Havenstraat). De zaak liep onmiddellijk goed, daar hij in het maken van boerenkleding en herenkostuums volgens de laatste mode zeer goed was met een specialisatie in herenjassen. Hij kreeg werk in overvloed, zodat mijn moeder hard moest meewerken. Dat was voor haar beslist geen pretje, zij was niet bedreven in het naaien en wat zij ook deed , het was nooit goed.

Maar er kwam een kink in de kabel; de eerste wereldoorlog brak uit en mijn vader werd als soldaat gemobiliseerd, kwam wel af en toe met verlof thuis, maar verloor zijn belangstelling in de kleermakerij. Hij volgde in diensttijd een cursus algemene ontwikkeling en het lag in zijn bedoeling na de oorlog commies, postbode, conciërge of iets dergelijks te worden, in ieder geval een baan met een vast salaris. Door zijn aanhoudende afwezigheid moest mijn moeder geheel zelfstandig optreden, waardoor zij meer zelfvertrouwen kreeg. Ze moest de eindjes aan elkaar zien te knopen, het soldij van een soldaat was niet hoog en het was een grote zorg de noodzakelijke levensmiddelen te krijgen. Veel was op de bon, maar de ingestelde distributie was zeer primitief en er werd veel gezwendeld en bedrog gepleegd. Ik kan mij nog herinneren hoe ik met mijn moeder en mijn zusje Aaltje in de kinderwagen uren in de rij stond bij de slager voor een stukje “eenheidsworst”. Het leven van mijn moeder was verre van ideaal, de zorg voor het dagelijkse bestaan, de angst dat de Duitsers toch binnen zouden vallen en haar somber geloof en de donderpreken van de dominee hielpen daar niet bij!

Na de oorlog kreeg mijn vader een baan bij N.V. Laagspanningsnetten en moest hij meterstanden controleren en kwitanties innen, maar hij kreeg al gauw ontslag omdat enkele vrouwen hadden geklaagd over vrijpostigheden van zijn kant. Hij was weer totaal aangewezen op zijn kleermakerij, maar in 1926 lukte het hem koster van de gereformeerde kerk in Haren te worden. Het salaris was niet hoog maar er waren wel wat bijverdiensten zoals fooien bij trouwerij- en begrafenis-plechtigheden, het voor de koffie zorgen bij vergaderingen en feestjes en gratis licht en water in de kosterswoning, maar de kleermakerij moest hij nog steeds aanhouden. Het schoonhouden van de kerk en van de zaal kwam op mijn moeders schouders terecht, voor de siertuin er omheen draaiden mijn broertje Jan en ik op. Wel verzorgde Pa uitgebreid de tuin van de dominee en op zondag was hij ineens een vriendelijke en behulpzame man. Toen mijn moeder een ernstige inzinking kreeg en ziek werd, moest er hulp komen eerst een nichtje en daarna een werkvrouw en ook wij, jongens leerden koken. Pa wist precies hoe alles moest maar deed niets. Is het een wonder dat mijn moeder zich vaak liet ontvallen dat mannen alles weten, maar niets kunnen en “mannen, mannen zijn alleen daarvoor!” wat ik dan weer niet begreep.

Sinds 1916 woonden we in een eenvoudige huurwoning aan de Kromme Elleboog, smalle gang, een voorkamer met 2 bedsteden en een keuken met één bedstee en een portaaltje bij de achterdeur naar een binnenplaatsje met een waterpomp. Aan de tuinzijde werd het plaatsje afgescheiden door een schuurtje, waarin een plé, een turfhok en een afgesloten kleermakerij. Alles in een soort Ot en Sien stijl. Tegen het einde van de oorlog was er een schrijnend gebrek aan woonruimte waardoor de huishuren omhoog schoten. Met behulp van een ver familielid konden wij de woning kopen en ook omstreeks die tijd kwam er ook een elektriciteit aansluiting, een lamp in de voorkamer en een lamp in de achterkamer/keuken. Het was een zogenaamde abonnementsaansluiting; er kon maar één lamp tegelijk branden. Was er visite in de voorkamer en ging Ma naar de keuken om koffie te halen, dan moest het licht in de voorkamer uit. Ondanks dat ongemak was het een hele verbetering op de petroleumlampen van voorheen.

Omstreeks 1922 werd de woning gemoderniseerd. Van de bedsteden in de voorkamer werd een alkoof gemaakt, waaronder een kelder voor aardappelopslag. Ook de bedstede in de achterkamer verdween en daar kwam een groot raam ; het schuurtje werd bij de woning getrokken en zo kwamen de kleermakerswerkplaats, de plé en de waterpomp binnenshuis. De waterpomp hoefde nu `s winters niet meer afgedekt met stro en aardappelzakken. Mijn broertje en ik gingen op de zolder slapen. De voorkamer was het heilige der heilige, alleen bestemd voor buitengewoon bezoek, zoals de dominee, ouderlingen of familie. Wij, kinderen mochten zonder verlof deze kamer niet betreden en als dat eens het geval was alleen op kousen voeten. Ma`s grote trots was een theemeubel met veel glas, waarin en waarop namaak chinees porselein, afgedekt met een tulen kleedje tegen het stof.

We hebben altijd zuinig geleefd met af en toe een uitspatting in de vorm van een stiekem potje voor een extra rokertje en borrel voor Pa en voor Ma mooie kleren en gouden sieraden die ze buiten medeweten van haar man zo goedkoop mogelijk kocht en die vaak een miskoop bleken. Voor zover ik weet hebben we nooit armoede gekend en in de loop der jaren viel er zelfs een zekere vooruitgang te bespeuren. Het beukenhout werd vervangen door eikenhout, de linnenkast door een buffet met veel geslepen glas. De klok op de schoorsteenmantel maakte plaats voor een pendulestel van marmer en namaak brons. Ook het beddengoed werd verbeterd, de lappendekens werden van zuiver wol, de strozakken vervangen door matrassen met zeegras en later kapok en tenslotte zelfs luidruchtige metalen springveren. In 1952 vond er nog eens een verbouwing plaats, nu werd het een éénkamer woning met aangrenzende slaapkamer, plus een moderne keuken.

Behalve de bijbel, een paar psalmboeken en wat ingebonden preken was er geen lectuur in huis. De bijbel lag op een tafeltje achter Pa`s rug en wij moesten hem het heilige boek om beurten plechtig aanreiken, als hij er na het eten uit ging voorlezen. Het Nieuwsblad van het Noorden was een verderfelijk blad en wilde hij absoluut niet in huis hebben, maar de christelijke krant las hij van voren naar achteren en omgekeerd, advertenties incluis. Eerst nadat er in Haren een christelijke bibliotheek kwam, kreeg Ma de leeswoede tot zijn groot ongenoegen, dat was maar verspilling van tijd.

In 1947 werd de noodwet Drees ingevoerd, zodat in 1952 toen mijn vader 65 werd en hij zijn AOW kreeg, hij meteen ontslag als koster van de kerk nam. Wel vond hij het onrechtvaardig dat iemand die zich voorbeeldig gedragen had evenveel AOW kreeg als iemand die zijn hele leven lang als een ketter gezopen had.
Moeder was lichamelijk niet sterk en kreeg kort voor haar overlijden een tweezijdige verlamming en bleef in coma. Eigenlijk een geluk voor haar, daar zij het godsdienstig zeer moeilijk had, zwaar op de hand en gebukt onder zwaar schuldbesef leefde zij aanhoudend in angst. Daar Pa licht begon te dementeren werd er naar een oplossing gezocht en kwam hij tenslotte in een geriatrische inrichting te Drachten terecht, waar hij vrij spoedig in 1967 stierf.


 


 

SiegersBerendenAaltje-223x300.jpg

Deel 2 - Berend Siegers vertelt verder

Ik groeide op als een eenzelvig, eigenzinnig, ongehoorzaam en tegendraads kereltje, dat vaak last had van migraine. Bij een hevige migraineaanval voel je je erg onzeker en lomp en volgens Pa zou ik al over een strootje vallen, maar hij vergat dat hij met zijn opvliegend karakter en losse handen en voeten (voor een kleinigheid kon je al een pak rammel krijgen) wel eens de oorzaak van mijn “koppien” zou kunnen zijn. Er waren ook nevenverschijnselen zoals moeilijk spreken, evenwichtsstoornissen en loomheid, waar geen aandacht aan werd besteed. Wel aan mijn linkshandigheid, die als “duivels” werd beschouwd en op school stelselmatig werd “weggeslagen”. Maar als ik dan met mijn rechterhand moest oefenen, werd mijn arm zo moe en begon mijn hand te trillen. Ik heb mij op mijn eigen manier door dit alles heen gewerkt en toch goede resultaten verkregen. Voor ik naar de lagere school ging, had ik nimmer met andere kinderen op straat gespeeld. Daar leerde je maar vieze woorden en vloeken van en kon je besmet raken met opvattingen van andersdenkenden.

Berend en Aaltje Berend en Aaltje

Ik trok vooral op met mijn jongere zusje Aaltje, wij konden het samen uitstekend vinden. Zij was een zorgeloos, mooi en olijk kind, een vrolijk Fransje vol met kuren en ik had aan haar een trouwe maat, die mij nooit verlinkte. Zij was zo`n lichtgewicht kind, dat ik haar vaak, als ze moe was een eind op de rug nam. Natuurlijk waren wij niet de door Moe keurig opgedofte heilige boontjes. Ook wij hadden onze verkenningstochten en kinderstreken. Ali was gek op belletje trekken. Verboden en voorschriften waren er om overtreden te worden. Ali en ik moesten ook altijd boodschappen doen, hoewel de bakker, groenteboer, melkboer, ja zelfs de petroleumboer en manufacturier aan de deur kwamen, werden wij voor vergeten bestellingen en voor vloeibare artikelen zoals azijn, stroop, groene zeep naar de winkel gestuurd, eventueel met een fles, blik of potje en het winkelboekje. Vrijwel alles werd los verkocht, afgewogen en in grauw papier verpakt. Verpakte merkartikelen werden gewantrouwd of ze waren te duur. Alleen de verpakking in een blikken doos of trommel was wel aanlokkelijk. Deze konden dan voor andere doeleinden gebruikt worden, als koekjestrommel, spaarpot of voorraadbus.

Na zijn mobilisatietijd in de eerste wereldoorlog, na vier jaar van lijntrekken, knopen poetsen en wachtlopen verloor Pa zijn animo voor de kleermakerij. Hij had in zijn diensttijd een cursus algemene ontwikkeling gevolgd, schoonschrijven, taal, rekenen en aardrijkskunde en het was zijn bedoeling een overheidsbetrekking te krijgen met een vast salaris. Het lukte niet erg, maar tenslotte kreeg hij een sub agentschap bij de NV Laagspanningsnetten te Groningen. Het betekende elektrische meterstanden op nemen en kwitanties innen. Op bepaalde dagen in de week moest het geïnde geld afgedragen worden op het gemeentehuis en daar draaide ik dan voor op. Grote geldbedragen werden in een kruidenierszak gedaan en met een veiligheidsspeld in de binnenzak van mijn jasje bevestigd. Ik mocht onderweg met niemand spreken en onder geen beding met een spelletje meedoen. Het was geen pretje en ik kreeg altijd als commentaar: “Zo, durft je vader niet zelf te komen. Heeft hij zijn tijd weer verlummeld”.

De christelijke school in Haren kende geen vrije woensdagmiddag , wel een vrije zaterdag. Die dag was op de vrije zondag na de grootste pestdag van de week. De zondag was een rustdag; dan mocht je in flink gesteven kleding twee keer met Pa en Moe naar de kerk om een preek van de dominee aan te horen waar je geen snars van snapte. Twee keer heb ik de eredienst zelfs verstoord, de eerste keer als peuter van 3 of 4 jaar, Ik moest mee met mijn moeder en omdat we laat waren kwamen we in de middenbank terecht, waar alleen ongemakkelijke stoelen met hoge ruggen stonden. Na een tijdje stilzitten viel ik met stoel en al voorover, wat een domino effect had op alle stoelen ervoor, die onbezet waren gebleven. Moeder trok mij mee en vluchtte vol schaamte snel de kerk uit. Het tweede geval was op een hete zomerdag. Ik zat als elfjarige knaap tussen Pa en schilder Haverdings in, die tijdens de preek was ingedommeld. Toen hij weer bij zijn positieven kwam rekte hij zich uit en kneep me daarbij op een gevoelige plek in mijn linkerknie. Met een onderdrukte kreet schoot ik overeind, waarop pa ging staan en mij een oorvijg gaf, die door de hele kerk heen kletste. Daarna drie rode koppen op een rij en thuis weer straf.

Zondagmiddag werd er, als het tenminste mooi weer was een flinke wandeling gemaakt, feitelijk een soort parade in de beste kleding, de kinderen vooraan in colonne. Als je niet goed in de pas liep of met de voeten slofte, kreeg je een schop tegen je achterste en als er stadse paartjes in de berm lagen te vrijen, klonk het commando :”Rechtuit kijken”. Op de dag des Heren mocht er niet worden gefietst, dus sjouwden we voor familiebezoek naar Onnen en Noordlaren om daar in stijve zondagse kleren twee uur op een stoel te zitten, niet te wiebelen of omvallen met de stoel en verder te zwijgen en indien iets gevraagd “met twee woorden te spreken”.

De zaterdag was voor ons zo mogelijk nog erger. Eerst twee of drie psalmen of gezangen uit je hoofd leren en voor Pa opzeggen. Je begreep er niets van, thuis verboden straatliedjes gingen er veel sneller in. Dan het ritueel van schoenen poetsen, daarna moesten de klinkers van ons straatje van gras, mos en andere ongerechtigheden gezuiverd. Bij inspectie van sergeant-majoor Pa lag er soms ineens een afgebrande lucifer, die er voordien niet lag. Protesteren? ….ik keek wel uit. Dan had ik weer een brutale bek en kreeg dan een onzinnige taak extra. En dan dat wieden en schoffelen in de tuin en het harken en vegen om het huis. Als ik dan jaloers naar spelende kinderen op straat keek, werd er driftig op het raam getikt: "Sta je tijd niet te verlummelen!” En dan te bedenken dat we van Ma vaak de opdracht kregen stiekem te kijken wat of Pa feitelijk deed: “Hij zal wel weer aan het niksen zijn!”. Is het een wonder dat, toen Pa op een keer in de droge diepe regenput stond om hem schoon te maken en de ladder omhoog getrokken was, wij hem op het hoofd spuugden? Moeder stond er aanvankelijk bij te lachen, maar toen de ernst van de situatie tot haar doordrong, stuurde ze me gauw weg voor wat boodschappen met het advies niet gauw terug te komen.

Ter vergelijking had ik het gezin van de buurman, dat gezin was totaal anders, de ouders waren niet kerkelijk en de onderlinge verstandhouding was veel vlotter en zonniger. Ik mocht niet bij hun thuis komen, daar zij volgens Ma ongelovige heidenen waren en volgens Pa socialisten, communisten of ja, stalinisten. Hoewel ik niet wist wat dat betekende, besloot ik ook socialist te worden. Ik besloot me zoveel mogelijk te onttrekken aan de verplichting voor notabelen van het dorp aan de kant van de weg te gaan staan en mijn pet af te nemen. Dat liep natuurlijk in de gaten en op straf uit thuis en de pet werd mij door dokter Takens op een keer van het hoofd gegrist en in de sloot gegooid.

Sint Maarten en Sinterklaas waren roomse feesten, waaraan wij opgevoed in het enige ware geloof niet mee mochten doen. Ook de kermis was het voorportaal van de hel met zijn eeuwig vuur van zwavel en het geschreeuw van verdoemden die op aarde niet goed hadden geleefd. De nieuwjaarswensen en liedjes op Sint Maarten werden als schooierij beschouwd, dat niet paste bij kinderen uit een ordentelijk gezin.

Op de lagere school had ik in de eerste klas aanpassingsmoeilijkheden, ik was niet gewend met andere kinderen om te gaan en verstopte me vaak in het speelkwartier in het klaslokaal. Het was ook moeilijk om naar de pijpen van de juf te dansen. Gelukkig werd het in de volgende jaren steeds beter en in de hoogste klas behoorde ik tot de top. Daarbij moet ik wel zeggen dat ik vaak voor straf in de werkplaats van Pa moest leren naaien, (moest ik ook kleermaker worden?) of hij pakte zijn schriften van de mobilisatie cursus en kreeg ik rekensommen, dictees en taalontledingen, waardoor ik wel een flinke voorsprong kreeg in de klas. Na het doorlopen van de lagere school zaten mijn ouders met mij in de maag, ik was nog maar 12 jaar en voor werk buitenshuis moest je 14 zijn. In Haren was er geen school voor voortgezet onderwijs, dus kwam ik op een gecombineerde LTS/MULO terecht in Groningen.

Het schooljaar op de school in Haren liep van mei tot mei, deze van september tot september, hetgeen betekende dat ik toen ik in mei in de eerste klas mulo kwam, een groot deel van het schooljaar had gemist. Het verschil in onderwijs en sfeer tussen een dorpsschool en stadsschool was ook erg groot en toen ik dus voorwaardelijk overging naar de tweede klas van de MULO was Leiden in last. Pa zei meteen dat hij daar zijn dure geld niet voor uitgaf en ik vertikte het verder en vond een baantje als kantoorbediende, zeg maar veredelde loopjongen om tenslotte in het technische vak te belanden.

Uitdrukkelijk dient te worden vermeld dat dit alles niet als een klaagzang of verwijt is bedoeld, maar alleen om te laten zien hoe anders het leven vroeger was. Mijn ouders als brave burgermensen deden hun best hun kinderen keurig op te voeden naar de toen heersende zeden en geloofsovertuiging in de strenge sfeer van hun godsdienst, waarbij de broeders en zusters “in den gelove” elkaar nauwlettend in de gaten hielden.

Volwassen
In 1935 werd ik echter door de algehele malaise werkloos en besloot ik het bondspolitie diploma te halen en te solliciteren bij de Groningse politie. Ik moest een vergelijkend examen in Groningen afleggen en 4 jaar later kreeg ik mijn aanstelling tot agent van politie 2de klasse met een proeftijd van een jaar. Het aanvangssalaris was f 26,55 per week plus f 100,- per jaar voor kleding en schoeisel. Ik werd uitgerust met een sabel, gummistok, een koperen politie penning, een koppelriem en een zwarte bontmuts, alsmede een exemplaar politie-verordeningen en een reeks andere voorschriften. Het uniform was stug met een nauwe broek en hoge gesloten kraag met mijn dienstnummer erop. Ik kreeg de wijk Folkingestraat, Schoolholm en Nieuwstad, kortom de hoerenbuurt, waar burenruzies en vechtpartijen niet onbekend waren. Het was zaak hier kalm en waardig naar toe te lopen en gewoonlijk was het euvel inmiddels al opgelost en een opmerking: “Alles weer in orde, nu maar een potje bier drinken” deed wonderen.

De voorloper van de huidige GGD was de vliegende brigade, een fietsduo met capes en beenkappen met op de bagagedrager een houten EHBO kistje, verder beschikten zij over een driewieler met brancard. Als er doden, drenkelingen of misdrijfslachtoffers moesten worden opgehaald, dan gebeurde dat met een handkar met een rieten mand erop ter grootte van een doodskist. Een buitenkansje was de Schouwburgdienst, het hield toezicht houden bij het af en aanrijden van auto`s en controle na afloop op brandgevaar in, maar ook twee gratis plaatsen in de engelenbak.

Ik ben in juni 1940 getrouwd met Grietje Schuiling uit Zwolle en kreeg officieel toestemming één nacht buiten Groningen te slapen. Zonder toestemming zou dat desertie betekenen. Uitgerekend die nacht vond één van de eerste zware luchtaanvallen op Duitsland plaats en schoten de Duitsers als gekken op de vliegtuigen. De gloeiende scherven van het luchtafweer vormde een groot gevaar en het liedje van toen “wat een pret, vroeg naar bed, kontje warm …. luchtalarm” was die nacht een paar keer van toepassing. Ondanks deze belemmeringen kregen wij drie kinderen, twee meisjes en een jongen.

De oorlogsjaren waren letterlijk en figuurlijk donkere tijden. Zij die openlijk met de Duitsers samenwerkten, scheidden zich spoedig af tot een afzonderlijk bureau. Zij waren actief bij het ophalen van joden en onderduikers bij razzia`s, het oprollen van verzetsgroepen en zelfs bij het doodschieten van gijzelaars en verzetsmensen. Ondanks alles was er echter een stille samenwerking met verzetsgroepen veelal zonder te weten hoe de vork in de steel zat. Ieder werkte voor zich, wantrouwig in de geest van “Mijn naam is haas, ik weet van niks”. De bevrijding van Groningen, de zuiveringen daarna, de vele verrassingen van wie goed of fout bleken te zijn, ik heb het allemaal meegemaakt en uiteindelijk was ik in 1972 de laatste vooroorlogse agent, die de dienst met pensioen verliet. Deze vrijheid stelde me in staat mij meer te verdiepen in de grote interesse, die ik koesterde in de geschiedenis van mijn familie en geboortestreek.

Zie voor vervolg deel 3.

 

Deel1huisMeerweg-196x300.jpg

Deel 1 - Berend Siegers vertelt

Een stamboom is feitelijk een kale boel: een dorre opsomming van namen en data, een boom zonder lover. Over de persoonlijkheden en de soms barre en boze levensomstandigheden wordt niet gerept en de jongste generaties weten vrijwel niets over hun voorgeslacht. Vroeger brachten de moeders of de inwonende grootmoeders, die van de voorouders uitstekend op de hoogte waren, deze kennis over op de kleinkinderen, veelal op de donkere winteravonden bij de turfkachel en het spaarzame licht van een kaars of een petroleumlamp. Of in een enkel geval deed de vader of grootvader dat. En dan niet te vergeten tijdens een bezoek in de pronkkamer van tantes en oudtantes kwam allerlei familienieuws, duchtig aangevuld met ziekten en doodsoorzaken ter sprake.


Daarom besloot ik – als oudste van de familie Siegers met de meeste herinneringen – een familiekroniek samen te stellen, die loopt van omstreeks de Franse inlijving tot na de Duitse bezetting, een periode met een golfbeweging van goede en slechte tijden.

Deel1huisMeerweg Huis Meerweg, ca 1917

Mijn eerste jeugdjaren
Ik, Berend, Bé voor het gemak, en mijn zusje Aaltje waren de twee oudste kinderen van het echtpaar Siegers-Horst. Wij waren jarenlang altijd samen en woonden aan de zuidzijde van de Havenstraat (thans Meerweg). Deze foto, vermoedelijk rondom 1917 genomen, laat zien aan de kledingstukken achter het raam dat mijn vader kleermaker was.
Mijn geboorte in 1912 was geen peulenschil, een tengere moeder en een forse boreling. Volgens Pa kwam ik zo verfrommeld ter wereld dat hij en dokter Takens mij in fatsoen moesten drukken. Anders was ik een kermisattractie geworden naast een kalf met twee koppen en een schaap met vijf poten.

Moeder die over-godsdienstig was, trachtte van mij een kindeke Jezus te maken, maar ik miste de vrome instelling. Geen geknuffel en alleen een kusje als daar een tegenprestatie van een koekje tegenover stond. Ik was een eenzelvig kereltje, maar toch niet eenkennig of bang voor vreemden. Ik kon het ook uitstekend vinden met de buurvrouwen Pieters en Hut (“Bégie mien jong”) en Pa noemde mij dan ook “het kind van de buurvrouw” naar de titel van een destijds bekend toneelstuk.

Het leven van kinderen was toen geheel anders dan nu, veel ruwer, harder, kouder. Een kind diende te zwijgen en gehoorzaam te zijn. Tegenspreken of protesteren werd niet geduld, dat leverde een pak rammel op en “zonder eten naar bed” of voor straf enkele uren op de ( turf) zolder. Staat er niet in Gods Woord geschreven: Hij die zijn zoon lief heeft, kastijde hem?” Vragen die zweemden naar het seksuele werden afgedaan met “o, dat is piesemalle-qu”. Het bescheid van Pa was meestal een snauw, grauw, een wat- je- kouw (= oorvijg) of een schop. Wij wisten niet beter en vergeleken met anderen hadden wij het bepaald niet slecht. Bij ons was het de vader, bij anderen is het weer de moeder, die ongenadig en hardhandig met de slof regeerde.

Deel1geboortebewijsBerend Geboortebewijs Berend

Ook op school was het van hetzelfde laken een pak, de meester die met zijn liniaal op je handen sloeg en de juf die geniepig aan je haren of oren trok of je oren omdraaide. Dan moest je nog zorgen dat Pa dat niet te weten kwam, want dan kreeg je voor de tweede keer straf! Andere tijden, andere zeden!!
Mijn zusje was heel anders dan ik, een mooi, fijn en teer poppetje, waarvan men dacht dat het geen “blijvertje” zou zijn. Zij werkte in haar eerste levensjaren de lijst met alle kinderziekten af, die volgens Pa bekend waren of nog uitgevonden moesten worden. Pa zei dan: “Jij, jij bent niet normaal geboren, maar van de kraaien van de dijk gescheten”.
Vanwege de mobilisatie in de eerste wereldoorlog verbleef Pa vier jaar lang in de Harskamp op de Hoge Veluwe en als hij dan met kort verlof thuis kwam, verstoorde hij de huiselijke rust van ons gezinnetje.

Door het ontbreken van de inkomsten van de kleermakerij moest moeder in die periode leven van de gezinstoelage die de soldaten kregen en ons door een ellendige tijd van gebrekkige voedseldistributie, prijsopdrijvingen en bedrog zien heen te loodsen. We moesten verhuizen naar de Kromme Elleboog en gingen van een woning met alkoof (een alkoof is een verhoogde slaapkamer met een kelder eronder tussen de voor en achterkamer ) naar een woning met bedsteden (zie foto). De woning staat er nog links naast het witgeverfde pand van een schoonmaakbedrijf bij Aldi.

Na de demobilisatie kon Pa moeilijk wennen aan het normale burgerleven. Hij bleef in wezen nog steeds een militair, een commanderende sergeant. “In de houding. Borst vooruit, buik intrekken, pink op de naad van je broek. Ik zal je leren rechtop te staan”. Zelfs het schoenpoetsen werd voor ons een krijgshaftig gebeuren, tien, elf paar schoenen op een rij, de borstels en schoenpoets op een krant op een bepaalde afstand ernaast, dan inspectie van Pa. Het draaide er steeds op uit, dat alles werd afgekeurd, nooit was er iets goed en dan moesten we opnieuw beginnen. Een echte vader is Pa nooit voor ons geweest. Af en toe liet hij zich van een betere kant zien; zo maakte hij voor mij het militaire pakje waarmee ik op de foto sta. Maar ik voelde me er nooit in thuis, het zat niet lekker vanwege de stijve stof.


De verhouding met Moe was oneindig veel beter, maar zij had weer het nadeel dat ze alles in het godsdienstige vlak trok en veel bijbelse termen gebruikte die wij dan weer niet begrepen. Haar geloof was dat van de drie SSS-en, soberheid, somberheid en schuldgevoelens. Bij elke tegenslag, ziekte of natuurramp zag zij de straffende hand van de Heer des Heren en dat leidde dan weer tot nog meer Bijbellezen en gebed. Ik vond die God een nog strenger heerschap dan Pa en die was al niet gemakkelijk. Van school moesten we thuis psalmen leren en alle bijbelboeken, profeten en joodse koningen op een rij kunnen opzeggen en Pa overhoorde ons dan, waarbij geen hapering werd geduld! Andere boeken dan de bijbel en enkele ingebonden preken waren er niet in huis. Leuke kinderboeken hebben wij in onze jeugd nooit gekend, zelfs Heidi was taboe.

In 1918 kregen wij er nog een broertje Jan en in 1923 een zusje Geertje bij.

Zie voor vervolg Deel 2


 

albumv2-voorweb-218x300.jpg

Een oude ansichtkaart

Als kind keek ik graag in een mooi oud ansichtkaartenalbum, dat bij mijn ouders in de kast lag. Het album had een mooi rode kaft met mooie bloemen erop en het is waarschijnlijk van begin 1900. Het was van mijn oma geweest, die ansichtenkaarten spaarde. Er zitten veel dorpsgezichten in van het Groninger platteland en van diverse andere plekken in Nederland.|

Onlangs keek ik er weer eens in en vond ik een mooi dorpsgezicht van Haren (Uitgave: W. C. Honingh, Groningen). De ansichtkaart is op zich vrij bekend: het geeft de Rijksstraatweg in noordelijke richting weer vanaf café Suurd. Toch geeft de foto veel informatie over het tijdsbeeld. Twee mannen staan midden op straat te praten, dat kan gemakkelijk, want verkeer is er nauwelijks. Er staat een man met een handkar en er rijdt een man met paard en wagen. Aan de kleding van de mannen kun je zien dat het omstreeks 1900 moet zijn geweest. In de hoek rechtsonder staat een naam gekrabbeld: Johan Boomker?

De achterkant van de kaart zegt ook van alles. De postzegel van 1 cent is gestempeld in Groningen. De kaart is geadresseerd aan mej. A. Boomker, mijn grootmoeder, te Uithuizermeeden. De kaart is nog eens gestempeld in Uithuizermeeden, datum waarschijnlijk 21-01-1903. Het is een briefkaart (Carte Postale) met aanwijzing: Zijde voor het adres bestemd ( Côté réservé à l' ádresse). Let wel: het Frans wat een tijdje deftig was in Nederland, staat hier nog als tweede taal.

Terug naar de foto: café Suurd staat frontaal in beeld. Verder alleen gewone huisjes. Geen winkel te bekennen. Nu is het een drukke winkelstraat met alleen winkels. Onze plaatsgenoot Auke van der Woud heeft in een nieuwe bestseller (De nieuwe mens, uitgave 2015) de opkomst van de winkels aan het begin van de vorige eeuw beschreven. Hij gebruikt in zijn boek de term: “Culturele revolutie”. Deze kaart geeft hiervan een mooi beeld. Begin 1900 waren er schijnbaar amper winkels in Haren. Horeca was wel aanwezig. Het dorp Haren was een geliefd uitstapje voor de mensen uit Groningen.

Jammer dat café Suurd nooit is herbouwd, het zou een prachtig Grand Café geweest zijn, midden in Haren.

Ali Bakker

Old Go

De Harense Historische Vereniging Old Go is opgericht in januari 2010 en houdt zich bezig met de geschiedenis van de voormalige gemeente Haren. De gemeente bestond uit de dorpen Haren, Glimmen, Onnen en Noordlaren en de buurtschappen Essen, Dilgt en Hemmen. Op 1 januari 2019 is de gemeente Haren in het kader van de gemeentelijke herindeling samengegaan met de gemeenten Groningen en Ten Boer. 

Gevarieerd aanbod

Lezingen en excursies

Organisatie Open Monumentendag 

Uitgave van Harens Old Goud, 2x per jaar, een tijdschrift met een breed aanbod van artikelen en oude foto's

Publicaties in Haren de Krant

Presentatie en promotie op evenementen.

Info-centrum

Kom eens langs in het Info-centrum van Old Go! Elke eerste donderdag van de maand kunt u van 14.00 tot 16.00 uur bij ons terecht voor inzage in ons archief. We hebben een luisterend oor voor uw (oude) verhalen met of zonder foto’s. Voor vragen en informatie kunt u mailen naar info@oldgo.nl. Het adres is: Oude Brinkweg 12A, Haren; de trap op naar boven.   

Contact

Wilt u lid worden?  Zie ons aanmeldingsformulier. 

Heeft u een algemene vraag of opmerking:  info@oldgo.nl

Wilt u een artikel of foto's aanbieden voor Harens Old Goud: redactie@oldgo.nl