Fotograaf onbekend, Groninger Archieven
In een aantal eerdere columns heb ik aandacht geschonken aan Joodse inwoners van Haren die de oorlog hebben overleefd. Zie mijn columns over Aaltje Nathans en de familie Van Blankenstein. Deze keer wil ik het hebben over Clara van der Rijn.
Clara van der Rijn wordt geboren op 16 mei 1896 te Groningen als dochter van Simon van der Rijn en Frederika Cohen. Haar vader is in Groningen een succesvol zakenman. Hij is eigenaar/directeur van de firma ‘H.J. van der Rijn’ een door zijn vader opgericht bedrijf, dat handelt in non-ferro metalen (roestvrij staal, tin, koper, brons, blik, etc). Vader en moeder zijn zeer actief in het maatschappelijk leven in Groningen. Moeder Frederika Cohen wordt voor haar activiteiten zelfs benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Clara trouwt op 14 november 1917 met Leo Maurits van Essen. Leo krijgt ook een functie binnen het bedrijf van zijn schoonvader. Leo overlijdt op 21 februari 1936 in Groningen. Het huwelijk van Clara en Leo is kinderloos gebleven.
In november 1936 komt Clara van der Rijn naar Haren. Ze woont dan eerst aan de Westerse Drift 105 (huidig nummer) en betrekt in juli 1940 de woning Dilgtweg 12. De woningkaart van deze laatste woning vermeldt dan een verhuizing per 9 januari 1943 met als bestemming: Westerbork. Dat doet het ergste vrezen, maar dezelfde woningkaart laat zien, dat Clara op 20 juli 1945 weer wordt ingeschreven op het adres Dilgtweg 12. Ze heeft de oorlog dus overleefd, maar hoe? Voor mij het begin van een interessante zoektocht.
Allereerst heb ik contact opgenomen met het Herinneringscentrum Kamp Westerbork. Een registratiekaart van Clara van der Rijn bleek daar niet aanwezig, omdat alle registratiekaarten in september 1944 op last van de Duitse kampcommandant zijn vernietigd. Toch kon men mij wel wat verder helpen. Clara zou op 16 april 1943 in Westerbork aangekomen zijn. Vervolgens wordt ze door de kampadministratie op 1 april 1944 als vermist vermeld. Ze zou dan uit een ziekenhuis in Groningen verdwenen zijn. Het is overigens zeer waarschijnlijk, dat Clara in werkelijkheid al veel eerder uit het ziekenhuis verdwenen is. Mogelijk al voor juni 1943. Dus kort na haar aankomst in Westerbork. Verder zette een attente medewerkster van de collectie ‘Een Naam en een Gezicht’ van het Herinneringscentrum Westerbork mij op het spoor van Ate de Groot.
Over Ate de Groot is op internet een in het Fries gestelde levensbeschrijving te vinden. Hij wordt geboren op in 1880 te Huizum bij Leeuwarden. In 1924 treedt hij in dienst bij de firma ‘H.J. van der Rijn’ op het toenmalige hoofdkantoor aan de Schuitemakersstraat 1 (hoek Akerkhof) in Groningen. In 1939 wordt hij binnen het bedrijf algemeen procuratiehouder. Dat geeft hem in de oorlogsjaren een sleutelpositie binnen het bedrijf, omdat alle leden van de Joodse familie Van der Rijn uit de directie moeten verdwijnen. Met de familie Van der Rijn onderhoudt Ate de Groot goede contacten. In zijn levensbeschrijving wordt vermeld, dat Clara van der Rijn dankzij zijn inspanningen van deportatie is gered. Die melding brengt ons weer een stapje verder, maar de vraag is wederom: hoe?
Verder zoeken leidde tot een mailcontact met Dirk de Groot. Hij is de zoon van Ate en woont tegenwoordig in Zwitserland. Dirk heeft Clara van der Rijn goed gekend. Ze is in 1958 zelfs aanwezig geweest op zijn huwelijk. Belangrijk voor mijn zoektocht is echter wat Dirk de Groot kan melden over de oorlogsjaren van Clara van der Rijn. “Ik weet dat ze in het Rooms Katholiek Ziekenhuis aan de Verlengde Hereweg in Groningen ondergedoken was. Toen ook daar de voedselvoorziening krap werd, heb ik haar voedselpakketjes gebracht. Er was een Duitse verpleegster, Rose, die ook na de bevrijding bij Clara is gebleven.” De informatie van Dirk de Groot klopt met de informatie vanuit Kamp Westerbork, dat Clara van der Rijn na een ziekenhuisopname is vermist. Of ze vanuit Westerbork direct in het Rooms Katholiek Ziekenhuis is opgenomen of eerst nog in het Academisch Ziekenhuis is niet bekend.
De vermelding van de Duitse verpleegster Rose brengt mij weer terug naar de woningkaarten van de woningen in Haren. Hierop is te zien, dat ene Hedwig Rose op 31 juli 1937 bij Clara van der Rijn aan de Westerse Drift komt wonen. Ze wordt vermeld als verpleegster. In 1940 verhuist Hedwig mee naar de Dilgtweg en als Clara wordt gedeporteerd naar Westerbork wordt Hedwig op 29 maart 1943 uitgeschreven naar Groningen. In 1945 komt ze met Clara van der Rijn weer terug naar de Dilgtweg. Hedwig is geboren op 20 september 1902 in Pyrmont in Duitsland als dochter van Richard Robert Rose en Emma Helena Maria Schintzel. In 1905 woont ze met haar ouders korte tijd in Rotterdam. Haar vader wordt dan vermeld als muzikant. Vader Rose overlijdt op 26 april 1947 in Groningen. Na zijn overlijden komt moeder Rose-Schintzel ook aan de Dilgtweg 12 wonen. Als Clara van der Rijn op 13 juli 1950 vertrekt naar Laren (NH), verhuist moeder Rose naar Duitsland. Of Hedwig Rose dan ook naar Duitsland vertrekt of dat ze mee gaat naar Laren, is mij nog niet duidelijk. Op 5 december 1980 staat in de Telegraaf de volgende rouwadvertentie: “Op 21 november 1980 overleed mijn lieve Clara van Essen – van der Rijn, geb. 16 mei 1896. Op verzoek van de overledene heeft de crematie in stilte te Westerveld plaats gevonden”. Zou die advertentie geplaatst zijn door Hedwig?
Kom ik nog even terug op Clara’s familie en de firma ‘H.J. van der Rijn’. Clara’s broer Herman Gabriel van der Rijn heeft door zijn handelscontacten in Duitsland al snel door, dat het voor de Joden in Europa gevaarlijk wordt. Hij vertrekt in 1939 met zijn gezin naar Amerika en wordt na de oorlog Amerikaans staatsburger. Moeder Frederika overlijdt op 5 mei 1941 In Groningen. Vader Simon weigert onder te duiken. Hij is op 2 juli 1943 vermoord te Sobibor. Zoals gezegd wordt de firma tijdens de oorlogsjaren geleid door Ate de Groot. Hij slaagt er in een door de Duitsers aangestelde Verwalter redelijk buiten de deur te houden. In de levensbeschrijving wordt verder over hem vermeld, dat het hem lukte Joodse werknemers uit Westerbork terug te halen en dat hij de werknemers van het bedrijf in Amsterdam steunde door voedselpakketten te sturen. Er wordt ook een activiteit van hem vermeld die mogelijk een raakvlak heeft met Haren. Hein Bekenkamp schrijft in zijn boek ‘Bezetting en bevrijding van Haren’ (Harener Historische Reeks nr. 9), dat de kerkklokken van Haren en Noordlaren in 1943 op last van de Duitsers uit de torens werden getakeld om te worden omgesmolten tot oorlogstuig. Uiteindelijk kwamen de beide klokken niet in de smeltkroes terecht. De klok van Haren werd na de oorlog terug gevonden in Hamburg en die van Noordlaren in Giethoorn. In het verhaal over Ate de Groot staat, dat veel torenklokken bij zijn bedrijf terecht kwamen en dat hij het omsmelten van die klokken saboteerde. Zou door zijn toedoen de klok van Noordlaren in Giethoorn beland zijn? Die suggestie is voor mij aanleiding boven deze column een foto te plaatsen van ingeleverde klokken bij de vestiging van ‘H.J. van der Rijn’ aan De Laan in Groningen. Misschien liggen de klokken van Haren en/of Noordlaren daar ook wel bij.
Foto: Pakhuis fa. Van der Rijn aan De Laan in Groningen met door de Duitsers verzamelde klokken.
De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 68.