De Helperlinie

Op 16 mei jl. vond de presentatie plaats van het boek ‘Oude en nieuwe werken, bladeren door de lagen van de Helperlinie’. Aan Haren is dat gebeuren volledig voorbij gegaan. Niet onbegrijpelijk, want Haren wordt in het boek geen enkele keer vermeld en het indertijd onder Haren vallende gehucht Helpman slechts een keer en dan nog slechts als illustratie van een kinderlijke onwetendheid die leidde tot de vraag “wie was Helpman?”. Dus vanuit de opzet van het boek niet onbegrijpelijk, maar historisch gezien wel wat vreemd, want de Helperlinie heeft nooit in de stad Groningen gelegen. U snapt het vast al, hier ligt de noodzaak het een en ander recht te zetten en aan te vullen.

De stad Groningen kreeg het in 1672 stevig te verduren toen Bernhard van Galen, de bisschop van Munster, met steun van Keulse en Franse troepen de stad aanviel. Omdat de landerijen ten westen en ten oosten van de stad onder water waren gezet, restte voor de bisschop maar een route richting de stad: over de Hondsrug. Ergo via Haren en Helpman. Vooral een ten zuiden van de stad liggende hoogte, de Kempkensberg, bood hem een goede gelegenheid de stad met zijn kanonnen te beschieten. Hij dankte aan dit gebeuren zijn bijnaam ‘Bommen Berend’. De afloop kent u, op 28 augustus 1672 droop de bisschop teleurgesteld af. Groningen was ontzet en Helpman, Essen, Haren en Noordlaren bleven leeggeplunderd en deels platgebrand achter. Niet alleen de stad Groningen was door het oog van de naald gekropen, maar eigenlijk de gehele Nederlandse staat. Als Groningen was gevallen, zou het er ook voor de vesting Holland slecht uit hebben gezien. Niet voor niets dichtte Joost van den Vondel “Groningen constant, behoud van ’t land”.

“Dit nooit weer”, was de reactie na 1672. De Kempkensberg werd afgegraven en de Staten Generaal gaven aan Menno van Coehoorn opdracht te zorgen voor een sterke verdedigingslinie ten zuiden van de stad op een zodanige afstand, dat de kanonskogels de stad niet meer zouden kunnen bereiken. Zo werd de zogenaamde Helperlinie aangelegd. Niet op gebied dat onder de stad viel, maar net ten zuiden daarvan in het Gorecht. Een gebied waar de stad het wel voor het zeggen had, maar dat buiten de zogenaamde stadstafel lag. Aanvankelijk behoorde bij deze verdedigingslinie aan de zuidzijde geen ‘natte horizon’. Daar kwam eind 18e eeuw verandering in. Toen werd naar een ontwerp van de Harense (huidig adres Kromme Elleboog 5) luitenant-kolonel-ingenieur der genie Rudolph Rummerink het Helperdiepje gegraven als verbinding tussen de gebieden ten oosten en westen van de linie waar al een natte gracht aanwezig was richting het Hoornse- respectievelijk het Winschoterdiep. Over het diepje kwam een brug en omdat in de linie al een brug lag over een droge gracht werd dit de ‘natte brug’.

Toen in 1811 de gemeenten werden gevormd, werd het gebied van de gemeente Groningen beperkt tot de stadstafel. Het hoge gebied van het Gorecht met als oostgrens de oude loop van de Hunze – ook wel het ‘Go’ genoemd – werd de gemeente Haren. Dit dus inclusief de Helperlinie en het gehucht Helpman. De meest noordelijke woning in de gemeente Haren was de zogenaamde buitenwacht. Later werd dit de bekende herberg ‘Het Boschhuis’ en nu staat er een hoog kantoorgebouw van Trip-advocaten.

De Helperlinie heeft nooit een aanval hoeven doorstaan en toen in de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871 duidelijk werd, dat vestingsteden in de nieuwe manier van oorlogsvoering geen functie meer hadden, volgde in 1874 in ons land een wijziging van de Vestingwet. Groningen werd niet langer aangewezen als vestingstad. De wallen rond de stad en de Helperlinie konden worden geslecht. Dat is met grote voortvarendheid gedaan. De stad Groningen kon zich nu snel uitbreiden en dat leidde onder andere tot de vestiging van een zogenaamde drekstoep op Harens grondgebied aan het Winschoterdiep. Dit werd de opstap voor een claim van de stad Groningen op het gehele gebied tussen de stad en het Helperdiepje. Een claim die in april 1884 leidde tot een grenswijziging tussen Groningen en Haren. Ik schreef daarover de column ‘Drekstoep en grenscorrectie’ (zie www.oldgo.nl). Overigens werd de linie al in 1866 doorsneden door de aanleg van de spoorlijn Groningen-Winschoten die op 1 mei 1868 in gebruik werd genomen. Twee jaar later volgde de openstelling van de aftakking naar Meppel.

Keren we terug naar de periode 1811-1884 dan kunnen we vaststellen dat Haren en vooral de inwoners van Helpman plezier en last van de Helperlinie hebben gehad. Als ik begin met de last dan is daar in de eerste plaats het verbod om te bouwen nabij de linie. Dit betekende dat er in Helpman geen bebouwing mocht komen ten noorden van de huidige Helpermolenstraat. De eerstaanwezend ingenieur der genie te Groningen hield hier streng de hand aan. Zo schreef hij op 25 juni 1823 een brief op poten aan het gemeentebestuur over het handelen van de landbouwer Wolter Gosens Groenendal “die zich verstout heeft op  slechts 218 ellen van de buitenboord van het kanaal, strijdig met de wet van den 16 november 1814, den opbouw van een stenen huis te beginnen, niettegenstaande hem bij dispositie van zijne Excellentie den Heere Commissaris Generaal van Oorlog in dato 5 april jl., alleen de opbouw van een houten schuur vergund is en zonder eene nadere dispositie op het door hem andermaal ingediende request af te wagten”. Hij eist dat het gemeentebestuur direct ingrijpt en de bouw stillegt. Als in 1873 in Helpman een nieuwe school gebouwd moet worden, ontstaan er weer problemen. Volgens gemeentebestuur is alleen een locatie in het ‘verboden gebied’ dichtbij de linie geschikt. Men vraagt ontheffing aan, maar voordat die er is begint de aannemer alvast met het aanleggen van de fundering. Dit tot groot ongenoegen van de majoor-kommandant der genie, die verbood met de werkzaamheden verder te gaan.

Een tweede punt van overlast is veel ernstiger. In de Helperlinie is een schietbaan aangelegd en als daar gebruik van wordt gemaakt, kunnen een aantal inwoners van Helpman het werken op het land wel vergeten “omdat de kogels tot bij hun neervallen”. Dat dit geen onzin is blijkt in september 1873 als het gemeentebestuur de commandant van de schietbaan bericht, dat bij de schietoefening een koe van Alke Roelfs Nijdam, weduwe van Jan Wiechers, door twee kogels dodelijk is getroffen. De veldwachter heeft geconstateerd dat de koe inderdaad twee schotwonden had, een in de rechter bil en een in de rechter zij.

Met toestemming van de militaire autoriteiten heeft de stad Groningen in een gedeelte van het Helperdiepje ten oosten van de brug een badplaats aangelegd. Dit tot ongenoegen van passanten die zich storen aan al dat bloot in het zicht van de weg. Het gemeentebestuur van Haren dringt daarom aan op een afschermende beplanting. Overigens is het natuurlijk niet uit te sluiten, dat ook inwoners van Helpman tot de naaktrecreanten behoorden. Dus de last is hier maar betrekkelijk.

Profijt hadden de inwoners van Helpman vooral van het Helperdiepje. Dit bood de mogelijkheid een laad- en losplaats aan te leggen. De afbeelding is daarvan een illustratie. Op de voorgrond de laad- en losplaats met op de achtergrond de watertoren (nu locatie Joods monument) en de cellulaire gevangenis (nu het Forensisch Psychiatrisch Centrum Dr. S. van Mesdag). Op het braakliggende terrein aan de overzijde van het diepje is tussen 1895 en 1897 de Rabenhauptkazerne gebouwd. Deze kazerne werd tijdens de bevrijding in 1945 verwoest. Inmiddels staan er woningen op dit terrein. In het in de eerste alinea genoemde boek wordt vermeld, dat de watertoren de eerste watertoren in de stad Groningen was. Dat is op zich correct, maar toen de toren gebouwd werd, stond hij in Haren. En zo ben ik weer terug waar ik begon: de Helperlinie is meer Harens dan in het boek vermeld.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 99.

De Harener drekstoep

Weet u wat een drekstoep is? Heel plat gezegd is het een plaats waar vroeger de stront werd verzameld om na inklinking te worden verkocht als mest. Het nette woord is: faecaliënbergplaats. In een agrarische samenleving bestond aan zo’n bergplaats geen behoefte. Men beschikte over een eigen mestvaalt en of hetgeen wat daarop werd verzameld nu van koe, paard, varken of mens kwam maakte niet uit. Maar in een verstedelijkte omgeving lag dat anders. In de stad Groningen beschikte men daarom al eeuwen geleden over drekstoepen. Die lagen toen net buiten de Oosterpoort op de plaats waar later de veemarkt en nu (nog?) het Cultuurcentrum is. De verplaatsing van de drekstoepen naar een locatie bij het (oude) Winschoterdiep (nu flatgebouw De Linie aan de Verlengde Lodewijkstraat) was in 1884 aanleiding voor de eerste grenswijziging tussen Groningen en Haren. Ik schreef daarover mijn column ‘Drekstoep en grenscorrectie’ (te lezen via www.oldgo.nl).

Rond 1900 raakten ook gebieden in de gemeente Haren meer verstedelijkt. Dat gold vooral voor delen van Helpman en de dorpskom van Haren. Hier nam de vaak aaneengesloten burgerbebouwing snel toe en in die situatie beschikte men niet over een mestvaalt. Men moest dus ook in Haren ergens anders heen met de stront. Net als in Groningen werd gekozen voor een locatie aan een kanaal en wel aan de het Harener vaartje nabij de uitmonding in het Noord-Willemskanaal. De ingedroogde drek zou vandaar op eenvoudige wijze afgevoerd kunnen worden ter bemesting van schrale zandgronden in Drenthe. Op 17 november 1902 vroeg de gemeente voor het oprichten van de bergplaats een Hinderwetvergunning aan bij Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen. Volgens het gemeentebestuur lag deze locatie op een afstand van plm. 200 meter van het molenaarshuisje (nu Nesciolaan 105) en op plm. 500 meter afstand van een paar andere woonhuizen en was zij overigens geheel omgeven door groenland. Toch tekenden aantal personen die vreesden voor stankoverlast bezwaar aan. Die bezwaren waren voor Gedeputeerde Staten geen aanleiding de gevraagde vergunning te weigeren. Wel verbonden zij aan de vergunning de voorwaarde “dat het vervoer der faecaliën naar de bergplaats zal moeten geschieden in goed gesloten wagens en zoveel mogelijk in de vroege morgen”. En zo kon de Harense drekstoep dus worden gerealiseerd. Op de foto ziet u het gebouw staan. Op de voorgrond het bruggetje over het Harener vaartje in het jaagpad langs de oostzijde van het Noord-Willemskanaal. Nu ligt op de plaats van het gebouw de A28.

De voorwaarden die Gedeputeerde Staten verbonden aan de vergunning brengen ons bij de organisatie van de ophaaldienst. De huisgezinnen moesten zelf tonnetjes aanschaffen. Die werden meestal geplaatst in los van het huis staande gebouwtjes en bij bovenwoningen in een hokje op het balkon. Op die manier werd de hygiëne tenminste nog een beetje in acht genomen. Ik zal u de details besparen hoe de tonnetjes bij strenge vrieskou gereed werden gemaakt voor lediging. Het ophalen van de tonnetjes te Helpman en Haren werd door het gemeentebestuur uitbesteed aan particulieren. Eind 1905 dongen drie inwoners naar de gunst met de inzameling te worden belast: Adolf Eisses, Hielke Kamphuis en Willem Kapma. Kapma bleek de laagste inschrijver voor f.16,95 per week en aan hem werd het werk gegund. Kapma was op dat moment al havenmeester. Hij woonde dus vlak bij de bergplaats. In 1908 zetten Burgemeester en Wethouders de samenwerking met Kapma voort. Er worden dan duidelijke voorwaarden aan de inzameling verbonden en er komt een rooster voor het ophalen van de tonnetjes. Op maandag t/m donderdag moet Kapma inzamelen in Helpman. Op vrijdagochtend volgen dan de woningen in de kom van Haren en op zaterdag nog enige woningen te Dilgt. De gemeente verstrekt in bruikleen een wagen met dissel, een ton en verdere gereedschappen. De wagen moet onderdak geborgen worden. Kapma moet zorgen dat de wagen en de gereedschappen telkens na gebruik met water worden schoon gemaakt. De faecaliënplaats moet elke dag na het inbrengen van de laatste wagen met faecaliën met water worden afgespoeld en schoon gemaakt.

In 1913 wordt Willem Kapma als havenmeester opgevolgd door Jan Hendrik Vels. Deze wordt nog datzelfde jaar belast met de inzameling van de faecaliën en dat zal hij met zijn zonen ruim drie decennia doen. Eerst nog met paard en wagen en vanaf de jaren ’30 ook met vrachtauto’s. Na de annexatie van Helpman door Groningen per 1 januari 1915 wordt het werkgebied eerst wat kleiner, maar dat wordt al snel gecompenseerd door de bouw van veel nieuwe woningen in Haren, terwijl daar ook nog woningen in Glimmen, Onnen en Noordlaren bijkomen. Bovendien wordt ook steeds meer ander afval aangeboden, waardoor de inzameling zich geleidelijk ontwikkelt tot een reinigingsdienst. Vanaf 1949 gaat de gemeente zelf afval inzamelen en komt een einde aan de samenwerking met de familie Vels.

Zoals boven al gemeld bestond er zeker in de eerste jaren een afzetmarkt voor de ingeklonken drek. Zo hield het gemeentebestuur op 8 maart 1917 een openbare verkoping van de in de bergplaats aanwezige faecaliën. Hoogste bieder was de heer T. Rademaker uit Slochteren voor f.405,-. Met de opkomst van kunstmest zakte de belangstelling voor de faecaliën als meststof na 1930 steeds verder. In 1937 was de gemeente al lang blij dat landbouwer O. Oudeman uit Bakkeveen de bergplaats om niet wilde leeghalen. Tijdens WO-II stagneerde de invoer van kunstmest en steeg de waarde van de faecaliën weer iets. Schipper J. Bijl uit Klein Ulsda kocht in 1944 de compost welke gedurende dat jaar door of vanwege de gemeente Haren werd ingezameld en werd geborgen in de faecaliënbergplaats aan de havenvaart te Haren. Hij betaalde er f.0,25 per ton voor.

Na 1945 was het echter helemaal gedaan met de faecaliënverkoop. Je zou denken dat het dan door de aanleg van waterleiding en riolering ook wel afgelopen zou zijn met de tonnetjesinzameling bij de woningen. Dat is echter een vergissing. In 1967 bericht de directeur gemeentewerken aan Burgemeester en Wethouders dat nog bij ruim 200 woningen in Haren, Noordlaren, Onnen en Glimmen wekelijks privaattonnen worden geledigd. Bij 79 van deze woningen is wel riolering en waterleiding aanwezig, maar hebben de bewoners nog geen wc laten installeren. De overige woningen moeten het stellen zonder riolering. Daartoe behoren bijvoorbeeld de woningen in Essen en aan de Hoornsedijk. Toch komt snel daarna een einde aan de inzameling. Waarschijnlijk hebben een aantal woningen een septic tank geplaatst om voor de afvoer van de faecaliën zelfvoorzienend te worden. Inmiddels is er bijna geen woning meer zonder rioolaansluiting.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 98.

Groene Kruisgebouw Meerweg

Op de foto zien we de Havenstraat. Op 6 februari 1925 werd de naam gewijzigd in Meerweg. Het gedeelte van de huidige Meerweg vanaf de Westerse Drift tot Paterswolde kreeg al twee jaar eerder die naam. Wat was de straat nog groen! Overigens niet tot eens ieders genoegen. In 1888 maakt molenaar A. Pieters van de molen De Hoop bezwaar tegen het planten van de bomen langs de Havenstraat. Hij vreest dat als de bomen flink uitgegroeid zijn, zijn molen “meer eigenaardig een windmolen zonder wind” kan worden genoemd. De foto laat zien dat het gemeentebestuur de bezwaren van Pieters niet heeft gehonoreerd. Maar als omstreeks 1925 de Meerweg wordt voorzien van riolering en verhoogde voetpaden betekent dat wel het einde voor de bomen links op de foto. De bomen aan de rechterzijde van de weg houden het langer vol. Die sneuvelen pas 60 jaar later als de oude huisjes aan de Meerweg worden afgebroken en worden vervangen door nieuwe huurwoningen.

De bebouwing links op de foto dateert van 1905. In dat jaar krijgt de apotheker en tabaksfabrikant Freerk Braak uit Groningen vergunning voor de bouw van de woning Meerweg 4. In hetzelfde jaar bouwen de aannemers (en zwagers) Hedde Barkhuis en Roelf Drewes Gransbergen de dubbele woning Meerweg 6 en 8. Freerk Braak vertrekt al snel weer uit Haren. De woning Meerweg 4 wordt dan snel achter elkaar drie keer verkocht en komt in 1912 in handen van de landbouwer Jakob Dijk uit Garmerwolde en zijn uit Haren afkomstige vrouw Grietje Jansen. In 1916 splitsen zij het perceel en bouwen op het oostelijk gedeelte de nieuwe woning Meerweg 2. Hier gaan zij ook wonen en ze verkopen Meerweg 4 aan de slager Aldert Nienhuis. Deze blijft maar kort eigenaar. Dat blijkt uit het volgende bericht uit het Nieuwsblad van het Noorden van 17 april 1919. “Door het Groene Kruis alhier, is onderhands aangekocht het perceel, gelegen Havenstraat A258 (= Meerweg 4), tot 1 Mei a.s. bewoond door den heer L.H. Engelkens, eigenaar de heer A. Nienhuis alhier, teneinde hierin te vestigen het magazijn der hulpmiddelen van de vereniging, de woning van de pleegzuster en een consultatiebureau voor de heren medici”. In de jaren daarvoor had het Groene Kruis een bescheiden magazijn gehad aan de Middelhorsterweg.

De vereniging het Groene Kruis, afdeling Haren, werd opgericht in 1908. Initiatiefnemer was schoolhoofd Herman Bos van de openbare lagere school in de Kerkstraat. Hij kreeg veel steun van de voogdij van de Stichting Weltevreden te Glimmen. Als Bos in 1918 terugtreedt, wordt notaris Julius Burmania van Andringa de Kempenaer de nieuwe voorzitter. Dat brengt een nieuwe dynamiek in de vereniging. Bovendien weet De Kempenaer met de diverse petten, die hij op heeft,  zaken soms handig te combineren. Zo valt de aankoop van Meerweg 4 waarschijnlijk niet los te zien van het volgende bericht in het Nieuwsblad van het Noorden van 30 april 1919: “Wijlen de heer B. Dorhout heeft f.5.000, - gelegateerd aan de Vereen. Het Groene Kruis alhier”. Dorhout woonde tot zijn overlijden op het adres Rijksstraatweg 179 (nu Blokker).

Voor het Groene Kruisgebouw is een conciërge/magazijnbeheerder nodig. Op 14 juni 1919 plaatst het bestuur daarvoor een oproep. Gevraagd wordt een echtpaar zonder kinderen. Er is veel belangstelling voor de functie. De keuze valt op H. Puist, onderofficier bij de marine te Den Helder. Helaas heb ik nog geen verdere gegevens van hem kunnen vinden. Na hem komen al snel Pieter Izebrand Hamming en zijn vrouw. Zij blijven tot 1930 en worden opgevolgd door de boven al genoemde Roelf Drewes Gransbergen en zijn vrouw Catharina van Dijk. In 1936 volgt tenslotte Aeilko Bus. Hij is de laatste conciërge/magazijnmeester in het pand aan de Meerweg.  Op 4 maart 1958 neemt het Groene Kruis namelijk een geheel nieuw gebouw in gebruik aan de Heide en Watersteeg (inmiddels alweer afgebroken). Aeilko Bus blijft aan de Meerweg wonen. Hij overlijdt hier op 18 juni 1967. Het pand is dan al bijna tien jaar eigendom van de gemeente Haren.

Behalve de conciërge/magazijnmeester waren ook wijkzusters bij het Groene Kruis in dienst. De eerste was Maria Johanna Sanderse. Zij komt in 1910 in dienst en blijft tot 1932. Vanaf 1919 tot haar vertrek uit Haren heeft zij in het Groene Kruisgebouw aan de Meerweg gewoond. Haar opvolgster is Nelly Wartena. Over haar schreef ik de columns ‘Wijkzuster Nelly Wartena’ en ‘Thuiszorg in Blankeweer’ (beide te lezen op www.oldgo.nl). Nelly Wartena beschikt over een eigen woning in Haren en woont dus niet in het Groene Kruisgebouw. Na 1935 komen er meer wijkzusters in dienst, waarvan in ieder geval een mevrouw S. Naber op het adres Meerweg 4 heeft gewoond.

Behalve voor het Groene Kruis had het gebouw aan de Meerweg 4 ook nog een belangrijke functie voor de brandweer. Na de desastreus verlopen bestrijding van de brand in het Be Quick stadion in 1933 is het duidelijk dat er voor de brandweer Haren slechts twee keuzes overblijven: opheffing en aansluiting bij Groningen of fors investeren in materieel. Gekozen wordt voor de laatste oplossing. Om de alarmering van de manschappen te verbeteren worden vervolgens wekkerinstallaties geplaatst in hun woningen. De bediening van die wekkers vindt ’s nachts plaats vanuit het Groene Kruisgebouw. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het rapport van de brand van de modelboerderij van de familie Docter op de hoek van de Kampsteeg en de Lageweg te Noordlaren op 16 september 1946: “de brand wordt gemeld door R. Docter jr. aan de centrale meldpost in het Groene Kruisgebouw aan de Meerweg 4 te Haren. Dit gebeurt telefonisch vanuit Noordlaren, maar dat gaat niet automatisch. De melding wordt ontvangen om 03.50 uur. De eerste uitruk vond plaats om 03.58 uur en kwam om 04.10 uur ter plaatse. Om 4.47 rukte een tweede ploeg uit en deze ploeg kwam aan om 05.00 uur. Om 05.10 uur kwam vervolgens ook nog assistentie van Groningen ter plaatse. Als oorzaak van de brand wordt broei in het koren verondersteld. De boerderij Noordlaren 144 ging geheel verloren”.

De woning Meerweg 2 bleef erg lang in het bezit van de familie Dijk-Jansen. Grietje Jansen, weduwe van Jacob Dijk, overlijdt hier in 1952. Na haar overlijden wordt de woning gekocht door de gemeente Haren. In 1966 woont gemeentebode Hendrik Eisses in de woning..

Midden jaren ’70 komt een einde aan de woningen Meerweg 2 tm 8. Ze zijn inmiddels alle eigendom van de gemeente en worden afgebroken ten behoeve van de bouw van het winkelcentrum annex appartementencomplex De Brinken en de verlegging van de Kroonkampweg.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 97.

Uit het leven van Aaltje Jans de Groot

Soms is het lastig om voor een column de juiste titel te vinden. Welke vlag dekt de lading? Boven dit artikel had net zo goed ‘Sikke Geerts Tuinman’ of ‘Molenkampsteeg 4’ kunnen staan. Maar omdat ik met het schrijven begon op de Internationale Vrouwendag 2024 heb ik de voorkeur gegeven aan Aaltje.

Aaltje Jans de Groot wordt geboren op 24 oktober 1802 te Haren. Zij groeit op aan de Oosterweg. Haar vader Jan Jans de Groot heeft daar een boerderij recht tegenover de huidige Grootslaan die naar de familie De Groot vernoemd is. Van haar jeugd weten we niet meer dan dat ze nog een broertje en twee zusjes kreeg. Na haar schooltijd zal Aaltje als dienstbode zijn gaan werken en ze zal dan bij haar werkhuizen in de kost geweest zijn. Dat was voor jonge meisjes gebruikelijk in die tijd. Zo is Aaltje op 1 januari 1830 werkzaam bij de weduwe Geertje Bolhuis-Offeringa op een grote boerderij aan de Straat in Helpman (huidige locatie oude RKZ aan de Verlengde Hereweg 94 te Groningen). Aaltje heeft dan echter al wel het nodige meegemaakt. Op 7 augustus 1825 is ze als ongehuwde moeder bevallen van een dochter, Jantje de Groot. Deze Jantje verblijft in 1830 bij haar opa en oma aan de Oosterweg. Tijdens haar dienst in Helpman raakt Aaltje wederom zwanger. Mogelijk zijn er wat complicaties bij deze zwangerschap, want op 28 september 1830 wordt Aaltjes tweede dochter geboren in het Nosocomium Academium. Dat is het ziekenhuis verbonden aan de Universiteit, toentertijd gevestigd aan de Munnekeholm in Groningen. De aangifte van de geboorte geschiedt door drie studenten en de boreling wordt aangegeven als Engelina Jans. Dus zonder de familienaam De Groot en dat zal in de burgerlijke stand haar hele leven zo blijven. Net als bij haar zusje Jantje blijft ongewis wie haar verwekker was.

Intussen worden vader Jan Jans de Groot en zijn vrouw Ennigje Jans Meijer wat ouder. Waarschijnlijk is dat voor hen aanleiding om de boerderij aan de Oosterweg over te doen aan Aaltjes broer Jan en omstreeks 1835 een nieuw boerderijtje te bouwen aan de Molenkampsteeg. Hier overlijdt Jan Jans de Groot in 1837, 70 jaar oud. In 1840 wordt dit boerderijtje vervolgens bewoond door Jans weduwe Ennigje Jans Meijer, dochter Aaltje de Groot en de kleindochters Jantje en Engelina. En dan in 1845 trouwt Aaltje met Sikke Geerts Tuinman en komt er toch nog een man in huis. Sikke is in 1811 geboren in Eelde en is dus negen jaar jonger dan Aaltje. Zijn broers Roelof en Jan zijn al eerder getrouwd met een Harense en hebben zich eveneens in Haren gevestigd. Als Ennigje Jans Meijer in 1847 overlijdt, blijft Sikke met Aaltje en de beide dochters over.

De eerste vermelding in de archieven die we over Sikke tegenkomen betreft een misdrijf. Sikke zou in september 1850 op de Middelhorst takken gestolen hebben uit een bos van de heer Veldman. De afloop van deze zaak is onduidelijk. Een jaar later vraagt Sikke toestemming om de woning aan de Molenkampsteeg uit te mogen breiden met een kamer. Een kamer stond in die tijd gelijk met een piepkleine woning, want in zo’n kamer waren vaak één of twee bedsteden en er stond een kachel in voor de verwarming en om te koken. Meer had een arm gezin niet nodig. En arm waren ze daar aan de Molenkampsteeg. En daar komt geen verbetering in als Jantje de Groot in 1851 trouwt met Albert Albers Kooi en met hem en hun snelgroeiende gezin de nieuwe kamer betrekt. In 1853 moet Sikke een beroep doen op steun van anderen. Hij vraagt dan aan de burgemeester toestemming om een collecte te mogen houden “om te strekken tot den aankoop van een koe en zulks in de plaats die welke door het breken der rug is afgemaakt”. Schoolmeester Lubertus van Oosten stelt zich borg dat de gecollecteerde gelden overeenkomstig het doel besteed zullen worden en zal ook een eventueel tekort voorschieten, opdat werkelijk een koe gekocht kan worden. Ook met Sikkes stief-schoonzoon Albert Alberts Kooi gaat het geenszins crescendo. Zo lezen we in maart 1859, dat “de onvermijdelijke noodzakelijkheid bestond de behoeftige persoon Alberts Alberts, zich noemende Kooi, ter verpleging op te zenden naar het Algemeen Ziekenhuis te Groningen”. Het gemeentebestuur brengt de kosten ad f.0,35 per dag in rekening bij de diakonie te Noordlaren, want Albert is in het kerkelijk onder Noordlaren vallende Glimmen geboren. En in 1862 is het al weer raak, blijkens het volgende bericht van de burgemeester aan de diakonie te Noordlaren: “de u welbekende persoon Albert Kooi en gezin, bestaande met hem uit zijne vrouw en 5 kinderen, waarvan het oudste ca 12 jaar telt, verkeert in uiterst hulpbehoevende omstandigheden en dit heeft de buren genoopt mijne bemiddeling in te roepen, diensvolgens wend ik mij tot u met verzoek mij te magtigen genoemden A. Kooi en gezin voor rekening uwer diakonie te bedeelen met minstens f.1,50 per week of hem ter opneming in uw armengesticht te doen overkomen”. Albert blijkt inderdaad over een zwak gestel te beschikken en overlijdt in 1865.

Het jaar 1874 is heftig. In dat jaar overlijden de beide dochters van Aaltje de Groot, Jantje als weduwe van Albert Kooi op de Molenkampsteeg 4 en Engelina in Onderdendam. Engelina is in 1856 te Groningen gehuwd met Jacob van der Sluis en is daardoor in het bovenstaande wat uit beeld geraakt. Kommer en kwel zijn echter ook haar deel. Ze krijgt zes kinderen die alle overlijden voor ze een jaar oud zijn. Dochter Lammechien overlijdt in 1860 in de bedelaarskolonie Ommerschans. Daar zal ze stellig met moeder Engelina verblijf hebben gehad. En in de akte van overlijden van Engelina lezen we: “verklarende de aangevers niet te weten of de overledene was echtgenoote of weduwe van Jacob van der Sluis, noch zo hij in leven is, diens beroep en woonplaats te kunnen opgeven”. Inmiddels weet ik dat wel, Jacob is in 1884 overleden te Curaçao.

Na het overlijden van hun ouders blijven de kinderen Kooi achter bij hun oma en stief-opa aan de Molenkampsteeg. En blijkens het volgende citaat uit een brief van de burgemeester aan de officier van justitie komt dat goed uit: “de ruim 70-jaige vrouw van S. Tuinman bekend staat als niet goed bij 't hoofd te zijn, daardoor zeer lastig voor de huisgenooten is, maar in geene deele gevaarlijk voor hare omgeving. Bovengenoemde Tuinman heeft twee volwassen zonen, kleinzonen der vrouw bij zich wonen, die met hem wel in staat zijn de vrouw op te passen en voor het noodige te zorgen. Geheel onbemiddeld is hij ook niet, zijnde eigenaar van een huisje met eenig land. Het gemeentebestuur is van meening, dat hij zich evenals velen zijner lotgenooten moet redden buiten bezwaar voor de burgerlijke gemeenschap”. Met dat mooie verhaal ontkomt het gemeentebestuur aan een dure opname in een gesticht in Delft of Zutphen. Dichter bij huis kon in die tijd nog niet.

Op 28 februari 1879 overlijdt Aaltje de Groot in de woning Molenkampsteeg 4. Intussen gaan ook voor Sikke Geerts Tuinman de jaren tellen. Wie zorgt straks voor hem op zijn oude dag? Sikke komt met zijn kleinkinderen Kooi tot een gouden oplossing. Ze verkopen Molenkampsteeg 4 aan Pieter Meeuwes en zijn vrouw voor f.2.500,-. De kopers behoeven echter slechts f.1.591,25 te betalen, in ruil daarvoor nemen ze de verplichting op zich Sikke “gedurende zijn gehele leven kost en inwoning, zoals die in den regel door warmoezeniers wordt genoten te verschaffen”. Gelukkig zit in die afspraak een afkoopregeling. Dat is ook wel nodig, want Pieter Meeuwes overlijdt al in 1886. Twee jaar later verkopen zijn erfgenamen Molenkampsteeg 4 aan Hendrik Bazuin uit Vries. Van een verplichting jegens Sikke Geerts Tuinman is dan geen sprake meer, die verblijft dan al in het armenhuis van de diakonie aan de Onnerweg (tegenover de Molenkampsteeg). Daar overlijdt Sikke op 16 juli 1894, 83 jaar oud.

En de woning Molenkampsteeg 4? Een woning met dat adres is er nooit geweest. Het door Jan Jans de Groot in 1835 gebouwde boerderijtje is in 1916 door Casparus Renatus Dunnebacke afgebroken. Ernaast werd toen een nieuwe boerderij gebouwd. Bij de invoering van de huisnummering in 1930 kreeg deze boerderij het adres Molenkampsteeg 6. Dit is de boerderij rechts op de foto. Geheel links Molenkampsteeg 2. Tussen deze twee panden stond het boerderijtje van Jan Jans de Groot. Voor herbouw op deze plek werd huisnummer 4 gereserveerd, maar zover kwam het niet. De gemeente Haren kocht het perceel in 1959 en gebruikte het voor het verlengen van de Middelhorsterweg ter ontsluiting van de nieuwbouw in de ‘burgemeestersbuurt’.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 96.

Subcategorieën

Old Go

De Harense Historische Vereniging Old Go is opgericht in januari 2010 en houdt zich bezig met de geschiedenis van de voormalige gemeente Haren. De gemeente bestond uit de dorpen Haren, Glimmen, Onnen en Noordlaren en de buurtschappen Essen, Dilgt en Hemmen. Op 1 januari 2019 is de gemeente Haren in het kader van de gemeentelijke herindeling samengegaan met de gemeenten Groningen en Ten Boer. 

Gevarieerd aanbod

Lezingen en excursies

Organisatie Open Monumentendag 

Uitgave van Harens Old Goud, 2x per jaar, een tijdschrift met een breed aanbod van artikelen en oude foto's

Publicaties in Haren de Krant

Presentatie en promotie op evenementen.

Info-centrum

Kom eens langs in het Info-centrum van Old Go! Elke eerste donderdag van de maand kunt u van 14.00 tot 16.00 uur bij ons terecht voor inzage in ons archief. We hebben een luisterend oor voor uw (oude) verhalen met of zonder foto’s. Voor vragen en informatie kunt u mailen naar info@oldgo.nl. Het adres is: Oude Brinkweg 12A, Haren; de trap op naar boven.   

Contact

Wilt u lid worden?  Zie ons aanmeldingsformulier. 

Heeft u een algemene vraag of opmerking:  info@oldgo.nl

Wilt u een artikel of foto's aanbieden voor Harens Old Goud: redactie@oldgo.nl