De Joodse gemeenschap in Haren

Op www.deverhalenvangroningen.nl staat een bijdrage van Wil Legemaat over de Joodse gemeenschap in Haren (zie de afbeelding). Zij schrijft daarin onder andere: “Voor de oorlog heeft Haren een kleine, bloeiende Joodse gemeenschap van zo’n zestig personen” en “Van de 63 geregistreerde Harense Joden overleven 33 de Holocaust niet. Dertig anderen weten tijdens de oorlog onder te duiken of overleven de kampen”.

Voor haar overlijden heb ik met Wil Legemaat nog contact gehad over deze publicatie en met name de onderbouwing ervan. Wil gaf toen aan enige twijfels te hebben over de juistheid van de in de citaten vermelde gegevens. Van een nuancering van haar kant is het helaas niet meer gekomen. En zo hoorden we op 4 mei jl. ook (dorps)wethouder Kirsten de Wrede van Groningen tijdens haar herdenkingsrede in de dorpskerk spreken over “de vooroorlogse bloeiende Joodse gemeenschap in Haren”.

Geen bloeiende Joodse gemeenschap
Laat ik maar direct duidelijk zijn. Er was volgens mij van een Joodse gemeenschap in Haren voor de oorlog geen sprake. Laat staan van een bloeiende. Voorts is het aantal van 30 Joodse onderduikers een veel te hoge schatting. Uiteraard vragen deze statements om een onderbouwing. Die zal ik hieronder geven. Helaas is daar nu en dan wel wat rekenwerk bij nodig.

De lijst van 1 maart 1941
Uitgangspunt voor het aangeven van het aantal Joodse inwoners van Haren is een lijst “van de in deze gemeente wonende personen, die geheel of gedeeltelijk van Joodschen bloede zijn” (zie de bijlage). De burgemeester van Haren heeft deze lijst op 1 maart 1941 opgesteld ten behoeve van de landelijke registratie van Joodse inwoners. Nu doet zich al direct een probleem voor bij het koppelen van deze lijst aan het overzicht van Joodse inwoners die de holocaust niet hebben overleefd. De familie Van der Lijn vestigde zich op 2 april 1941 aan de Poorthofsweg 26 in Haren. Het gezin bestond toen uit Leon van der Lijn, zijn vrouw Line Charlotte van der Lijn-Lorjé, dochter Elise, zoon Leonard en pleegdochter Ruth Marion Weile. Op 13 januari 1943 werd vervolgens nog dochter Felicie geboren. Helaas zijn al deze zes personen in april 1944 omgekomen in Auschwitz of op weg daar heen. Zij behoren dus wel tot de 33 slachtoffers, maar staan niet op de lijst van 1 maart 1941, omdat zij pas na die datum in Haren zijn komen wonen. Dit betekent dat het aantal personen van de lijst die de oorlog hebben overleefd niet uitkomt op 30 (63 minus 33), maar op 36 (63 minus 27). Voor het volledig overzicht van alle Joodse inwoners die in de oorlog zijn omgekomen wordt verwezen naar het door Wil Legemaat geschreven boek 'Van kwaad tot onvoorstelbaar erger - Namen op de gedenksteen in Haren' (Harener Historische Reeks nr. 15). 

Het aantal Israëlieten
Een gemeenschap veronderstelt dat je dingen samen doet, dat je samen waarden deelt. Als eerste denken we dan in dit verband aan de beleving van het Joodse geloof, dat zich vertaalt in een gezamenlijk bezoek aan de synagoge. Ook hiervoor levert de genoemde lijst relevante informatie, omdat in de lijst ook wordt vermeld tot welk kerkgenootschap de personen behoorden. Bij 42 personen staat onder het kopje ‘kerk’ vermeld: Israëliet; bij 5 personen: Ned. Hervormd; bij 1 persoon: Rooms-Katholiek en bij 15 personen: geen. De reden voor deze diversiteit is, dat op de lijst ook personen staan die “gedeeltelijk van Joodschen bloede zijn”. Het gaat dan om (klein)kinderen van gemengd gehuwden. Zo staat op de lijst vermeld Aleida Mary de Buck-Schaap. Zij was een kind uit een gemengd huwelijk en was gehuwd met Hendrik de Buck, bibliothecaris van de Rijksuniversiteit Groningen. Het gezin De Buck woonde in huize Maupertuus aan de Heide en Watersteeg 3. Ook de drie dochters van het echtpaar De Buck staan op de lijst, terwijl zij maar één Joodse grootouder hadden. Bij allen wordt als godsdienst vermeld: geen. Het gehele gezin De Buck behoorde dus niet tot Joodse gemeenschap. Niet in Haren, maar ook niet in Groningen.

Geen Harense roots
Van de 42 als Israëliet in de lijst vermelde inwoners waren alleen Salomon David Nathans, zijn zonen Ephraim en Simon en Robert Zadoks in Haren geboren. De ouders van Robert waren in 1937 voor de Naziterreur vanuit Duitsland naar Haren gevlucht. Dat gold ook voor de familie Wolf die in 1933 met 7 personen naar Haren kwam (in 1938 nog aangevuld met neef Ernst Wolff). Veel Joodse families (Blocq aan de Wilhelminalaan, Slomper aan de Westerse Drift, Van Geuns aan de Dilgtweg en Van Dam aan de Dilgtweg) vestigden zich pas in 1939 en 1940 in Haren. In 1935 woonden slechts 19 personen die op de lijst worden aangemerkt als Israëliet in Haren en dan reken ik ook de uit 7 personen bestaande familie Wolff mee. Daarbij ging het om 5 mannen, 5 vrouwen en 9 kinderen. Voor de totale omvang van de Joodse populatie moeten we deze cijfers iets naar boven bijstellen vanwege al voor de oorlog vertrokken (bv. Hanni van Blankenstein en Dina Cohen) of overleden (bv Estella Serphos-Meijers) personen, maar bij zulke aantallen van personen van ook nog zeer verschillende komaf kun je niet spreken van een gemeenschap. De Joodse inwoners van Haren waren forensen uit de stad Groningen en een aantal van hen, zoals Bernard Herman van Blankenstein, bekleedden ook functies binnen de Joodse gemeenschap in Groningen. Arnold van Dam en Line van der Lijn-Lorjé waren in de oorlog betrokken bij de Joodse raad in Groningen. In Haren namen de Joodse inwoners gewoon deel aan het maatschappelijk leven. De kinderen bezochten openbare scholen en men was lid van ‘normale’ verenigingen, zoals de voetbalvereniging Be Quick.

Overleven door onderduik
In mijn eerder gepubliceerde column over Aaltje Nathans heb ik al aangegeven, dat gemengd gehuwde Joden ‘bis auf weiteres’ niet werden gedeporteerd. Zij of hun partners werden vaak wel geconfronteerd met vervelende maatregelen, maar onderduiken was voor hen niet nodig om de oorlog te overleven. Ook hier een voorbeeld ter illustratie. Bertha Hekscher was een kind van Joodse ouders. Zij was gehuwd met Arnoldus van Ruijven. Arnoldus was – om de term uit de lijst maar te gebruiken – Ariër. Hij was hoofd van de openbare school in Glimmen en woonde in de bij de school staande woning aan de Rijksstraatweg 124 te Glimmen. Vanwege zijn huwelijk met een Joodse vrouw werd hij ontslagen als schoolhoofd. Het gezin, dat behalve uit Bertha en Arnoldus bestond uit de zonen Frederik en Menno van Ruijven, zal het niet gemakkelijk hebben gehad tijdens de oorlogsjaren. Maar ook hier was – net als bij de boven al vermelde familie De Buck - geen sprake van deportatie.

De behandeling van de gemengd gehuwden en hun kinderen leidde er toe, dat er voor 20 van de 63 op de lijst vermelde personen geen reden was om onder te duiken. Dit aantal valt nagenoeg samen met het aantal personen dat niet als Israëliet wordt vermeld. Een eerste rekensom leert dan, dat niet 30, zoals Wil Legemaat schreef, maar slechts 16 Joodse inwoners de oorlog wisten te overleven door onderduik of terugkeer uit een concentratiekamp. Het aantal Joodse grootouders bij de 20 personen bedroeg respectievelijk 7x4, 9x2 en 4x1. 

De overlevenden
In eerdere columns heb ik al aangegeven hoe de 16 personen de holocaust wisten te overleven. Ruth Kottek en Ernst Wollf overleefden de concentratiekampen. Het echtpaar Van Geuns dook onder bij de familie Jansen aan de zandweg naar Essen. De familie Van Dam (3 personen) vond onderdak bij het echtpaar Bolt aan de Molenkampsteeg 25, Amalia Cohen-Hemelrijk vertrok naar Huize Tolstoi nabij de Vosbergen in Paterswolde en Pauline Zadoks en haar zoontje Robert wisten na een verhuizing naar Eindhoven van de radar te verdwijnen. Mijn aparte columns betreffen de uit 4 personen bestaande familie Van Blankenstein, Clara van Essen-van der Rijn en Erna de Jonge.

Bijlage: lijst "van de in deze gemeente wonende personen, die geheel of gedeeltelijk van Joodschen bloede zijn” dd 1 maart 1941.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Alle columns zijn te zien op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 80.

De Waterhuizen

Bovenstaand een afbeelding van een schilderij van D.J. Postema. Het is gemaakt kort voor 1838 en geeft een sfeerbeeld van de scheepswerf Pattje aan het Winschoterdiep in Waterhuizen. We zien duidelijk het verschillend gebruik van de oevers van het Winschoterdiep. Op de westelijke oever was ruimte voor bebouwing en dus voor scheepswerven. Op de oostelijke oever lag het jaagpad. Deze oever moest vrij blijven van bebouwing. Op de achtergrond zien we een scheepsjager op een paard. Dat was luxe, want vaak moesten scheepsjagers in de touwen hangen om het schip voort te trekken. Schippers die zich geen jager konden veroorloven moesten zelf hun schip jagen of lieten dat door hun vrouw doen.

We zien op het schilderij ook een aantal koeien op het pad staan. Dat was leuk voor het schilderij, maar het was zeker niet de bedoeling dat de koeien langs de weg liepen te grazen. Zo schrijft het gemeentebestuur van Groningen in augustus 1842 dat “wij tot ons leedwezen opnieuw vernomen hebben, dat er een groot misbruik wordt gemaakt van de Stadstrekweg loopende van Groningen naar Martenshoek, daarin bestaande, dat men langs dien weg paarden en koeijen laat loopen te weiden, hetwelk niet alleen strekt tot groot nadeel van het aldaar staande plantsoen, maar ook zeer gevaarlijk is voor de publieke passage langs dien weg”.

Al ver voor 1800 (er is zelfs een vermelding uit 1653) staan in wat we nu Waterhuizen noemen twee boerderijen. Ze worden ‘De Waterhuizen’ genoemd. Ze liggen nabij de plaats waar de Haarder Hooidijk (later Waterhuizerweg) uitkomt op het Winschoterdiep. Beide boerderijen liggen aan de zuidzijde van de dijk. Dit betekent dat ze vallen onder het dorpsgebied van Onnen. Op 14 januari 1820 kopen Jan Wichers Pattje en zijn vrouw Geertje Jans Veenema de zuidelijke van de twee boerderijen op een veiling voor f.200,-. De vader en grootvader van Jan Wichers Pattje hebben een scheepstimmerfabriek gehad in Sappemeer. Zelf start hij nu een vergelijkbaar bedrijf in Waterhuizen. De andere boerderij wordt bewoond door Jan Sipkes (ook wel Sipkema) en zijn gezin.

Het is verleidelijk de boerderij van Jan Sipkes te zien als het startpunt van de tweede scheepswerf die te Waterhuizen zal worden gevestigd en die bekend werd onder de naam ‘Van Diepen’. Toch is dat niet zo. Sleutelfiguur bij de oprichting van deze tweede werf is Jan Henderikus Moolman. Hij is de zoon van Tidje Jans Veenema, die op haar beurt de zuster is van de bovengenoemde Geertje Jans Veenema. In 1830 werkt Jan Henderikus Moolman als knecht bij zijn oom Jan Wichers Pattje. Blijkbaar geeft hij daar zijn ogen goed de kost en dat niet alleen als het om het in elkaar timmeren van schepen gaat. In 1836 trouwt hij namelijk met Trijntje Sipkes, de dochter van Jan Sipkes op de naastgelegen boerderij.

In 1839 koopt Jan Henderikus Moolman een perceel grond ten noorden van de boerderij van zijn schoonouders en gelegen aan de noordzijde van de Haarder Hooidijk, dus binnen het dorpsgebied van Haren. Dit perceel behoorde bij het landgoed De Mikkelhorst in Haren en werd in 1818 omschreven als “de zogenaamde Bult of Hoogte ter aanscheping van goederen bij de Waterhuizen”. Na de aankoop begint Jan Henderikus Moolman op dit perceel een eigen werf.

Als Jan Wichers Pattje in 1850 overlijdt, zet zijn weduwe het bedrijf met haar drie zonen voort onder de naam ‘Weduwe Pattje en Zoonen Waterhuizen’. Later zal zoon Jacob Jans Pattje het volledige bedrijf overnemen en die wordt weer opgevolgd door zijn zonen Gerhardus en Jannes. In 1928 koopt Jannes zijn broer Gerhardus uit en vanaf dat moment is het ‘Scheepswerf Waterhuizen J. Pattje’. In 1939 nemen de zonen Jacob en Frederik Pattje het bedrijf over van vader Jannes. Als zij zich in respectievelijk 1972 en 1974 terugtrekken uit het bedrijf, is er binnen de familie Pattje geen opvolger meer.

Bij de werf van Moolman ligt de opvolging wat ingewikkelder. Als Jan Henderikus Moolman in 1859 overlijdt wordt hij opgevolgd door zijn ongehuwde zoon Hinderikus. Deze overlijdt echter al in 1866. Gevolg is dat Trijntje Sipkes de zaak alleen moet voortzetten. Waarschijnlijk stelt zij dan de te Woudsend geboren Ruurd Wobbes de Jong aan als bedrijfsleider. Vervolgens komt vanaf 1869 schoonzoon Jan van Diepen in de zaak. Hij trouwt in dat jaar met Annechien Moolman. Hun zonen Jan en Henderikus zetten het bedrijf in 1902 voort als ‘Firma Gebroeders van Diepen’. Later wordt het bedrijf voortgezet door twee zonen van Jan.

Intussen is het boerderijtje van de familie Sipkes bekneld geraakt tussen de twee scheepswerven. Vanaf 1895 is het pand eigendom van grootgrondbezitter Oncko Quirijn van Swinderen. Zijn erven verkopen het in 1934 aan de Jannes Pattje. Hij laat het pand afbreken en voegt het perceel bij zijn werf.

De woningen te Waterhuizen lagen zeer afgelegen. Alleen in de zomermaanden was enig verkeer over de Haarder Hooidijk mogelijk. Alle verkeer van en naar Waterhuizen moest over het water. Illustratief daarvoor is de opgave van de scheepswerf Pattje aan het gemeentebestuur van Haren ca 1855 over het aantal gebouwde schepen. De adressering van deze opgave was als volgt: “Aan de veldwagter der gemeente Haren. Adres: den koopvrouw Heckman bij het Kleinpoortje. Wordt opgehaald”. Bij het Kleinpoortje liep het Winschoterdiep de stad Groningen in. Blijkbaar kwam de veldwachter van Haren daar met enige regelmaat langs om post uit Waterhuizen op te halen. In Waterhuizen was het makkelijk om een brief mee te geven aan een voorbijvarende schipper.

Kerkbezoek vanuit Waterhuizen in Haren was niet of nauwelijks mogelijk. Jan Sipkes vroeg daarom in 1830 vrijstelling van de kerkelijke repartitie over de jaren 1822, 1824, 1826 en 1827, gezamenlijk ten bedrage van f.6,-, en zulks op grond, dat hij, “zoowel uit hoofde van het menigvuldige water, als wegens het gemis van eenen behoorlijke weg of van een voetpad, niet in de mogelijkheid verkeert om de kerk van Haren te kunnen bezoeken”. Hij krijgt de vrijstelling niet, omdat hij wel degelijk een beroep op de diaconie van Haren zal doen als hij in behoeftige omstandigheden komt te verkeren. Bovendien vindt het gemeentebestuur, dat “toen remonstrant zich op de Waterhuizen nederzette, hij van die bezwaren niet onkundig was, en des niet tegenstaande hij zich aldaar heeft gevestigd”.

Helemaal een probleem was het schoolbezoek van de kinderen. Hoe moesten die vanuit Waterhuizen bij de school in Onnen komen? Dat was grote delen van het jaar onmogelijk. De kinderen gingen daarom in Westerbroek naar school. Tenminste als het gemeentebestuur van Hoogezand dat goed vond. Dat bleek vaak niet het geval, tenzij ervoor betaald werd. En dan was het weer de vraag wie moest betalen. De werfeigenaren Pattje en Moolman/Van Diepen of de gemeente Haren. Illustratief is een verzoek van J.J. Pattje cs in 1876 “om aan hen voor de kinderen die nu in de jaren zijn van schoolonderwijs gebruik te moeten maken, daartoe de gelegenheid te verschaffen. Welke gelegenheid nu gedurende den herfst- en de wintermaanden ontbreekt, doordien alsdan de wegen en paden door de lage landen onbegaanbaar zijn”. Vervolgens wordt gevraagd om een gemeentelijke bijdrage voor het schoolbezoek van de kinderen in Westerbroek. De gemeenteraad besluit na lange discussie het verzoek af te wijzen “daar de gelegenheid tot het verkrijgen van schoolonderwijs in onze gemeente niet alleen ruimschoots bestaat, maar ook de scholen over de geheele gemeente op punten zijn gelegen te allen tijde toegangbaar”. Een vreemde redenering, want de aanvragers hadden er nu juist op gewezen, dat de scholen in Haren voor hun kinderen onbereikbaar waren. Gelukkig kwam er toch nog een regeling uit de bus. De kinderen mochten in Westerbroek naar school en Pattje cs en de gemeente betaalden elk de helft van de kosten ad f.15,- per jaar per kind.

In 1906 werd besloten tot het aanbrengen van verharding op de Waterhuizerweg en in 1916 kwam er een brug over het (oude) Winschoterdiep. Na de aanleg van het nieuwe Winschoterdiep werd die brug vervangen door een dam. Per 1 januari 1968 werd Waterhuizen bij een grenswijziging toegevoegd aan de gemeente Hoogezand-Sappemeer en raakte Haren zijn scheepswerven kwijt.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Alle columns zijn te zien op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 79.

Groninger ziekte in Haren?

Op 1 december 1826 rapporteert de Harense arts Jan Popko Oostingh aan het gemeentebestuur over een groot aantal ziektegevallen die zich in het najaar van 1826 hebben voorgedaan. Drie personen zijn als gevolg van deze ziekte overleden. In totaal beschrijft dokter Oostingh in zijn rapportage dertien gezinnen met in totaal 23 ziektegevallen. Door de ziekte zijn veel gezinnen in behoeftige omstandigheden vervallen, omdat ofwel de broodwinnende huisvader ofwel de huismoeder langdurig ziek zijn geweest dan wel zijn overleden. Wat was hier aan de hand? In het archief van de gemeente Haren is hier verder niets over te vinden.

Dokter Oostingh gaat niet in op een significant gegeven. De drie dodelijke slachtoffers woonden vlak bij elkaar! Otto Jans Oosterveld, overleed op 31 augustus 1826, 62 jaar oud. Hij woonde aan de Kromme Elleboog B30 (nu nr. 11). Freerk Pauwels, overleed op 4 september 1826, 40 jaar oud. Hij woonde Kromme Elleboog B27 (nu nr. 21). Elisabeth Derks Hekman, weduwe van Jan Albartus, overleed op 10 september 1826, 61 jaar oud. Zij woonde met twee ongetrouwde volwassen zonen Kromme Elleboog B28 (nu nr. 19). Het gezin van haar zwager Geerd Albartus, dat vlakbij aan de Oosterweg woonde, werd ook zwaar getroffen. In zijn gezin waren drie ziektegevallen, waaronder Geerd zelf. Toen dokter Oostingh zijn rapportage opstelde was hij al 9 weken ziek. Hij zou de ziekte echter overleven.

Ook het gezin van Jan Gerrits Vrieling is mogelijk te relateren aan de Kromme Elleboog. De andere acht gezinnen woonden tamelijk verspreid over de gemeente: twee aan de Hoornsedijk, drie aan de Rijksstraatweg ten noorden van het dorp twee in Helpman en een op een nog niet te traceren locatie.

De rapportage van dokter Oostingh heeft slechts betrekking op de personen die in behoeftige omstandigheden verkeerden of door de ziekte kwamen te verkeren. Voor die personen kon Oostingh de kosten declareren bij de gemeente. De rapportage is dan ook vooral bedoeld als verslag van door hem voor rekening van de gemeente verrichte werkzaamheden. Het is geen rapportage over de totale gezondheidssituatie in de gemeente. Of er ook niet-behoeftige personen ziek zijn geworden en mogelijk zijn overleden is dus niet bekend. Een globale scan van de overlijdens in het najaar van 1826 wijst echter niet op een duidelijke oversterfte.

Hoe anders was de situatie in de stad Groningen. Daar was halverwege de maand juli 1826 een epidemie uitgebroken die snel om zich heen greep. Eind september waren al zeker 950 mensen overleden. Geschat wordt dat de epidemie uiteindelijk aan 10% van de bevolking van de stad (toen ca. 28.000) het leven heeft gekost. Het aantal zieken in de stad liep in de duizenden. Omdat de eerste publicaties over de ziekte uit Groningen kwamen ging deze mysterieuze epidemie de boeken in als de ‘Groninger ziekte’. Het is echter niet zo, dat de ziekte alleen Groningen trof. Het gehele kustgebied van Denemarken tot Zeeland kreeg met de ziekte te maken. Groningen was wel bijna uniek wat betreft het hoge sterftecijfer. Alleen Sneek scoorde ook rond de 10%. De situatie in Groningen was zo ernstig, dat werd afgezien van het luiden van de torenklokken bij een begrafenis. Men werd er alleen maar depressief van.

Over de oorzaak van de Groninger ziekte lopen de meningen uiteen. Feit is dat de weersomstandigheden in 1825 en 1826 uitzonderlijk waren. Eind 1825 werd het kustgebied getroffen door zware stormen. Dit leidde tot veel overstromingen met alle gevolgen van dien, zoals vele doden, verlies van veel vee en het verloren gaan van een groot deel van de oogst. Het voorjaar van 1826 was zeer droog. Er viel bijna geen regen. Die droogte duurde tot half juli. Toen sloeg het weer radicaal om en regende het acht dagen achter elkaar. In veel publicaties wordt gesteld dat de epidemie malaria moet zijn geweest. De omstandigheden voor de parasiet die malaria veroorzaakt waren inderdaad ideaal: veel stilstaand water door de overstromingen in 1825 en een voorjaar met extreem hoge temperaturen.

In een artikel in het Historisch Jaarboek Groningen 2018 komt Ulco Kooystra tot een andere conclusie. Volgens hem veroorzaakt de malaria in onze streken nooit zoveel dodelijke slachtoffers. Hij is van oordeel dat de oorzaak vooral moet worden gezocht in onhygiëne. Ziektes die daar een gevolg van zijn, zijn infectieziekten als tyfus, paratyfus en dysenterie. En van die onhygiëne was in de stad Groningen op grote schaal sprake. Zeker in de wijken waren de armen mensen woonden: geen eigen toilet en geen toegang tot schoon drinkwater. Vooral dat drinkwater was in 1826 door de langdurige droogte een probleem. Van nood dronk men water uit de stadsgrachten. Maar die stadgrachten waren eigenlijk open riolen en dat werd door de hevige regenval in de tweede helft van juli alleen nog maar erger. De faecaliën werden in Groningen opgehaald in open wagens. Daarin werden de emmers die de huishoudens als toilet gebruikten geleegd. Vervolgens werd deze stadsdrek verzameld nabij de Oosterpoort om vervolgens na indroging via het Winschoterdiep te worden afgevoerd naar de veenkoloniën. Het mestvocht liet men gewoon de stadsgrachten inlopen. En omdat de compostputten door de hevige regenval overliepen, bleek dat in 1826 een rampzalige manier van werken. De dodelijke bacteriën stroomden zo de stadsgrachten in.

Volgens Kooystra werden vooral de arme mensen in de noordelijke stadswijken slachtoffer van de Groninger ziekte. Zij waren aangewezen op het drinken van besmet water uit de stadsgrachten. In de zuidelijke wijken kon men gebruik maken van relatief schoon water uit de Drentse A en de Hunze. Dat was ook in de gemeente Haren (inclusief Helpman) het geval. Dat is een goede verklaring voor het feit, dat de Groninger ziekte in Haren weinig slachtoffers maakte. Net als in Groningen zullen in Haren de behoeftigen die niet beschikten over goede sanitaire voorzieningen en toegang tot schoon drinkwater het slachtoffer zijn geworden en de besmettelijkheid van de genoemde ziekten verklaart waarschijnlijk de brandhaard die aan de Kromme Elleboog kon ontstaan.

Op de foto Kromme Elleboog 19 (links) en 21 (rechts), maar wel ruim 100 jaar na het optreden van de Groninger ziekte.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Alle columns zijn te zien op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 78.

Onderduikster Erna de Jonge

In een aantal columns heb ik aandacht besteed aan de Joodse inwoners van Haren die door onder te duiken de oorlog hebben overleefd. Deze keer wil ik het hebben over Erna de Jonge. Zij heeft een wel heel bijzonder leven geleid. Je zou zelfs kunnen zeggen twee levens, omdat ze voorkomt in een aantal publicaties zonder dat in die publicaties een link wordt gelegd tussen haar leven voor de oorlog en haar leven na de oorlog. Mijn onderzoek naar het leven van Erna de Jonge leverde zoveel gegevens op, dat ik me heb laten verleiden er een serieus artikel over te schrijven. Dit artikel onder de titel ‘De twee levens van Erna de Jonge (1907-1965)’ is recentelijk verschenen in aflevering 1 van de jaargang 2023 van het blad Stad & Lande. Ik zal mij in deze column beperken tot enige hoofdlijnen.

Erna de Jonge werd geboren in 1907 in Weener, een Duits stadje net over de grens bij Nieuweschans. Haar vader was daar slager en veehandelaar en vervulde ook enige functies binnen de voor de naziperiode bloeiende Joodse gemeenschap in Weener. Toen Erna 25 jaar oud was, werd haar vader Wolff de Jonge voor de synagoge in Weener doodgeschoten, toen hij daar in de vroege ochtend aankwam voor het ochtendgebed. Niet door een Nazi, zoals u misschien zou verwachten, maar door een andere Jood. Dit was de in Oude Pekela geboren maar ook in Weener woonachtige Joel Pinto. De familie De Jonge had door het afleggen van valse getuigenissen meegewerkt aan de financiële ondergang van deze Pinto. Dit leidde uiteindelijk tot een wraakactie waarvan Wolff de Jonge het slachtoffer werd en waarbij Joel Pinto zichzelf ook dodelijke verwondde. Uiteraard is over deze bijzondere gebeurtenis gepubliceerd. Onder andere door Peter Hein in een boek getiteld ‘Het Misverstand’.

Kort voor de oorlog heeft Erna de Jonge geprobeerd via Nederland naar de USA te vluchten. Dat is mislukt en daarom kwam ze in het najaar van 1940 naar Haren om als huishoudster te gaan werken bij mevrouw Kielman-Pik aan de Middelhorsterweg 6. Tijdens haar verblijf daar bouwde ze een goede relatie op met de familie Van der Mei van de bloemkwekerij aan de overzijde van de Middelhorsterweg. Eind 1942 gaf Erna bij deze familie de nodige spullen in bewaring en dook ze onder bij Albert Hahn en zijn gezin in Tynaarlo. Albert Hahn had daar tegenover het (inmiddels afgebroken) station een pianofabriek. De familie Hahn was zeer actief in het verzet. Albert Hahn en zijn zoon Gepko moesten dat met de dood bekopen en kwamen beide om in het kamp Neuengamme. De woning en de fabriek van Albert Hahn in Tynaarlo werden in september 1944 door de Duitsers overvallen. Erna kon toen door haar gebleekte haren en een goed vals persoonsbewijs de dans ontspringen en vluchtte vervolgens naar Friesland.

De moeder van Erna en haar zus kwamen om in Duitse concentratiekampen. In zijn boek over de moord op Erna’s vader gaat Peter Hein ervan uit, dat ook Erna in zo’n kamp is vermoord. Vandaar dat in dit boek een naoorlogs leven van Erna volledig buiten beeld blijft.

Na de oorlog kwam Erna nog kort terug naar Haren en ze woonde toen bij de familie Lacoste aan de Meerweg 54. Vervolgens vertrok ze naar Ter Apel en ging ze als ‘dame de maison’ aan de slag bij de broers Wilke Roelfs en Roelf Hesse (op de foto staat ze links naast de broers en een andere nog onbekende dame). Het contact tussen Erna en de broers Hesse was gelegd door Geertruida Hahn. Net als haar vader en haar broer was ook Geertruida zeer actief in het verzet. Haar verloofde Gerard Oosting was dat ook. Hij werd op 29 september 1944 in een boshol bij Anloo door de Duitsers gearresteerd en vervolgens 12 oktober 1944 in kamp Westerbork gefusilleerd. Zijn naam vinden we terug op de gedenksteen voor de kerk in Haren en zijn levensbeschrijving staat in het bekende boek ‘Van kwaad tot onvoorstelbaar erger’ van Wil Legemaat. Vanaf 1942 was Geertruida Hahn particulier verpleegster van moeder Hesse in Ter Apel. Na haar overlijden in de zomer van 1945 was de inzet van Geertruida niet meer nodig, maar een beetje ‘oppas’ voor de vrijgezelle en een beetje zonderlinge broers Hesse was wel wenselijk en daarom schoof ze Erna voor die rol naar voren. Over de gebroeders Hesse en de rol van Erna in hun leven is geschreven door Albert Buursema in het boek ‘Wilke Roelf Hesse (1894-1987)’. Zoals ik boven al opmerkte zonder een relatie te leggen met Erna’s toch wel heftige verleden in Weener. Buursema ging er vanuit dat Erna’s vader door de Duitsers in Kristallnacht (nacht van 9 op 10 november 1938) werd vermoord. Zo bleef in zijn boek Erna’s leven in Weener verder buiten beeld.

In 1947 emigreerde Erna alsnog naar de USA en werd ze Amerikaans staatsburger. Ze ging wonen in de plaats Stockton in Californië. Als ‘housekeeper’ was ze daar werkzaam in het plaatselijk ziekenhuis. In 1965 overlijdt ze. De emigratie naar Amerika betekende echter geenszins dat Erna haar contacten in Nederland verbrak. Ze schreef bijna wekelijks een brief aan de gebroeders Hesse en kwam ook nog een aantal keren vanuit Amerika naar Europa om samen met Wilke Roelf op reis te gaan. Zo staat er in het genoemde boek van Albert Buursema een foto met Erna op het San Marcoplein in Venetië. Roelf Hesse was ziekelijk en liet deze reizen aan zich voorbij gaan. Tot mijn verrassing bleek mij na de publicatie van mijn artikel in Stad & Lande dat Erna ook nog lange tijd goede contacten heeft onderhouden met de familie Van der Mei. Dit begon er al mee, dat moeder Van der Mei in de oorlog bij Erna op visite ging op haar onderduikadres bij de familie Hahn. Na de oorlog stuurde Erna vanuit Amerika met enige regelmatig cadeautjes. In eerste instantie vooral in Nederland schaarse spullen, zoals nylonkousen. Later voor de dochter een pop en voor de zoon een bouwdoos. Het laatste bekende contact is van 1961. Toen heeft dochter Van der Mei nog een ontmoeting gehad met Erna in het koffiehuis bij het busstation aan de Stationsweg in Groningen.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Alle columns zijn te zien op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 77.

Subcategorieën

Old Go

De Harense Vereniging Old Go is opgericht in januari 2010 en houdt zich bezig met de geschiedenis van de voormalige gemeente Haren. De gemeente bestond uit de dorpen Haren, Glimmen, Onnen en Noordlaren en de buurtschappen Essen, Dilgt en Hemmen. Op 1 januari 2019 is de gemeente Haren in het kader van de gemeentelijke herindeling samengegaan met de gemeenten Groningen en Ten Boer. 

Gevarieerd aanbod

Lezingen en excursies

Organisatie Open Monumentendag 

Uitgave van Harens Old Goud, 2x per jaar, een tijdschrift met een breed aanbod van artikelen en oude foto's

Publicaties in Haren de Krant

Presentatie en promotie op evenementen.

Info-centrum

Kom eens langs in het Info-centrum van Old Go! Elke eerste donderdag van de maand kunt u van 14.00 tot 16.00 uur bij ons terecht voor inzage in ons archief. We hebben een luisterend oor voor uw (oude) verhalen met of zonder foto’s. Voor vragen en informatie kunt u mailen naar info@oldgo.nl. Het adres is: Oude Brinkweg 12A, Haren; de trap op naar boven.   

Contact

Wilt u lid worden?  Zie ons aanmeldingsformulier. 

Heeft u een algemene vraag of opmerking:  info@oldgo.nl

Wilt u een artikel of foto's aanbieden voor Harens Old Goud: redactie@oldgo.nl