Als u vanuit het dorp Haren op de Oosterweg naar het noorden fietst of wandelt, kunt u in de bocht bij het huis Den Horn (horn = bocht) rechtsaf de Noorderzanddijk op. U passeert dan al snel de spoorlijn Groningen-Meppel en zo’n 700 meter daarna de spoorlijn Groningen-Winschoten. Ruim 100 meter na die spoorwegovergang maakt de Noorderzanddijk een bocht naar rechts en loopt met een grote boog langs een oude loop van de Hunze richting het Winschoterdiep. Waar ik aandacht voor vraag is de sloot die kort na de bocht in de Noorderzanddijk aan uw rechterhand ligt. U ziet dat deze sloot zich al snel splitst. Het rechtse deel loopt onder de spoorlijn Groningen-Winschoten door richting Haren. U staat nu bij een markant punt in de geschiedenis van de Harener waterstaat: het Harener zijltje. Hier werd het overtollig water van de Harener Oosterpolder gespuid op het Schuitendiep (Winschoterdiep) en om te voorkomen dat het water bij hoogwater weer de polder inliep was er een zijl. Gedurende enige tijd is hier ook wel een sluis geweest. Dus een voorziening met twee deuren in plaats van het zijltje met een deur. Die sluis maakte het mogelijk schepen te schutten. Het zullen geen grote schepen geweest zijn, maar u moet de betekenis van dit water voor het dorp Haren niet onderschatten. Van hier was er een directe vaarverbinding – de Harener Schipsloot - naar de buitens Mikkelhorst en Emdaborg en naar een haventje aan de Oude Middelhorst. De vijver bij het station is nog een laatste restant van deze verbinding. Zonder deze verbinding over water zouden de beide buitens er waarschijnlijk nooit geweest zijn. Op google maps is de loop van deze Harener Schipsloot nog goed te zien.
Waarschijnlijk bent u op uw tocht over de Noorderzanddijk niet veel andere fietsers of wandelaars tegen gekomen. Als u maar in zuidoostelijke richting blijft kijken, kunt u genieten van een rustig open polderlandschap. Hoe anders was het hier in de jaren 1866 tot en met 1868. Toen werd eerst de spoorlijn Groningen-Winschoten aangelegd en daarna de spoorlijn Groningen-Meppel. Voor het maken van de aardebaan van de spoorlijn kwamen zogenaamde polderwerkers vanuit het hele land naar Haren. Veel van die polderwerkers woonden in keten, maar een aantal beschikten over een bootje en dat legden ze in de Harener Schipsloot. Zo werd het hier een drukte van belang. De schrik zal de bewoners van Essen en de Oosterweg wel om het hart geslagen zijn, want de polderwerkers stonden nu niet direct bekend als ‘lieverdjes’. Toch vinden we in de vonnissen van de rechtbank te Groningen in de jaren 1866 tot en met 1869 niet veel zaken, waarbij sprake is van diefstal door polderwerkers. Een van de weinige is de veroordeling op 29 juni 1867 van de schipper Hendrik Jager, wonende op den Esserpolder, tot zes maanden gevangenisstraf wegens de diefstal van twee aalfuiken toebehorende aan de landbouwer Jan van Hemmen te Haren. Als in februari 1869 een schaap wordt vermoord in het land De Holten genaamd, aan Mr. O.J. Quintus toebehorende en gelegen te Hemmen onder Haren, wordt ook met een beschuldigende vinger naar de polderwerkers nabij het spoor te Essen verblijvende gewezen, maar enig bewijs is er niet.
Onderling raakten de polderwerkers af en toe wel slaags. Martinus Buskers, 31 jaar, geboren te Rotterdam, wordt op 18 juli 1867 veroordeeld tot vijftien dagen gevangenisstraf en drie geldboetes van f.8,- wegens mishandeling van drie andere polderwerkers. Kornelis Blewanus en Jan de Bonte, beide geboren in Noord-Brabant, hebben hun handjes ook wat te uitbundig laten wapperen. Zij hebben Egbertus Wolters in de Esserpolder een klap op de schouder en een stoot voor de borst gegeven en worden op 21 november 1867 veroordeeld tot een geldboete van f.5,- voor beiden.
Begin 1867 vond bij het Harender zijltje een triest ongeluk plaats. De Drentsche en Asser Courant bericht hier op 24 januari 1867 het volgende over. “In den vroegen morgen van maandag jl. gingen de personen Geert Molenberg en Hendrik Gorens, woonachtig buiten de Oosterpoort te Groningen; werkzaam aan den spoorweg Groningen-Winschoten, over ijs op schaatsen naar hun werk. Na eerst over de vlakte te zijn gereden, moeten zij over het Harenderzijltje zijn gegaan en hadden toen het ongeluk van den dijk neer te glijden en onder het ijs te geraken. Hoewel enige arbeiders in de verte iets hoorden roepen, zijn zij op dat ogenblik door niemand opgemerkt en alzoo beide verdronken. De genoemde personen laten diepbedroefde weduwen, de eerste met 5, de tweede met 2 kinderen, achter”. Helaas blijft het niet bij dit ongeluk. Op 15 juli 1867 komt de vierjarige Gerrit Giele, zoontje van een polderwerker, onder een met stenen beladen wagen terecht. “Ten gevolge waarvan het onmiddellijk een lijk was”, zoals we in de Drentsche en Asser Courant van 20 juli 1867 kunnen lezen.
Eind 1867 wordt het maken van de aardebaan voor de spoorbaan Groningen-Meppel gegund aan de aannemer Harkema te Warfhuizen. Dat betekent weer een nieuwe klus voor de polderwerkers. De Drentsche en Asser Courant schrijft op 25 januari 1867: “Voor vele arbeiders, die zich hier thans ophouden en bij gebrek aan werk niet in hun onderhoud kunnen voorzien, wordt daardoor weer de gelegenheid geopend een eerlijk stuk brood te verdienen”. Want dat laatste blijkt regelmatig wel een probleem. De polderwerkers krijgen alleen betaald voor gewerkte uren. In de winter zitten ze dus zonder inkomsten en velen redden het dan niet zonder ondersteuning door de diaconie en/of de gemeente. De gemeente Haren heeft het daar vooral in de winter van 1867/1868 erg druk mee. Gelukkig kunnen de kosten in rekening worden gebracht bij de gemeente waar de betrokkene ‘domicilie van onderstand’ heeft. Meestal is dat de gemeente van geboorte. Op 15 februari 1868 stuurt de gemeente maar liefst 65 declaraties aan andere gemeentebesturen. Dat het in de meeste gevallen om polderwerkers gaat blijkt wel uit de vanuit Harens perspectief ‘exotische’ geboorteplaatsen: Groede, Westdorp, Groesbeek, Enkhuizen, Duiven, Breda, Stompwijk, Vollenhove, St. Oedenrode, Vlijmen, St. Philipsland, Mijdrecht, Hooge Zwaluwe, Roosendaal, Moergestel, Olst en Rotterdam.
Illustratief voor de situatie is een brief van de burgemeester d.d. 24 maart 1868 aan de eerstaanwezend ingenieur van de Staatsspoorwegen te Groningen. “Het bestuur van den Oosterpolder te Haren beklaagt zich bij mij over belemmering van den afvoer van water door het Boeremaar. Deze belemmering ontstaat door de aanwezigheid van een gezonken scheepje – vroeger door polderwerkers bewoond – en door nog twee scheepjes door polders bewoond, alles in het maar bij den spoorwegbrug en dus binnen het zijltje. Ik vermeen dat door uw bemiddeling die belemmering het spoedigst en gemakkelijkst uit den weg geruimd zal kunnen worden en verzoek diensvolgens uwe tusschenkomst in deze”.
Tenslotte hoort bij elke column een plaatje. Het lukte mij niet een afbeelding te vinden van het Harener zijltje. Dus is het een afbeelding van de spoorlijn geworden. In het jaarboek Hervonden Stad 2018 schreef Froukje Veenman het artikel ‘Stopte de trein bij Groenestein?’. Bij dit artikel plaatste zij een afbeelding van een schilderij van Gerrit van Houten op een deurpaneel in zijn geboortehuis aan het Damsterdiep 215 te Groningen (Collectie Gerrit van Houtenstichting). Op het schilderij is het spoor te zien ter plaatse van de huidige Helperzoomtunnel met geheel links de molen Gideon aan het (oude) Winschoterdiep.
De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 70.