Op 1 december 1826 rapporteert de Harense arts Jan Popko Oostingh aan het gemeentebestuur over een groot aantal ziektegevallen die zich in het najaar van 1826 hebben voorgedaan. Drie personen zijn als gevolg van deze ziekte overleden. In totaal beschrijft dokter Oostingh in zijn rapportage dertien gezinnen met in totaal 23 ziektegevallen. Door de ziekte zijn veel gezinnen in behoeftige omstandigheden vervallen, omdat ofwel de broodwinnende huisvader ofwel de huismoeder langdurig ziek zijn geweest dan wel zijn overleden. Wat was hier aan de hand? In het archief van de gemeente Haren is hier verder niets over te vinden.
Dokter Oostingh gaat niet in op een significant gegeven. De drie dodelijke slachtoffers woonden vlak bij elkaar! Otto Jans Oosterveld, overleed op 31 augustus 1826, 62 jaar oud. Hij woonde aan de Kromme Elleboog B30 (nu nr. 11). Freerk Pauwels, overleed op 4 september 1826, 40 jaar oud. Hij woonde Kromme Elleboog B27 (nu nr. 21). Elisabeth Derks Hekman, weduwe van Jan Albartus, overleed op 10 september 1826, 61 jaar oud. Zij woonde met twee ongetrouwde volwassen zonen Kromme Elleboog B28 (nu nr. 19). Het gezin van haar zwager Geerd Albartus, dat vlakbij aan de Oosterweg woonde, werd ook zwaar getroffen. In zijn gezin waren drie ziektegevallen, waaronder Geerd zelf. Toen dokter Oostingh zijn rapportage opstelde was hij al 9 weken ziek. Hij zou de ziekte echter overleven.
Ook het gezin van Jan Gerrits Vrieling is mogelijk te relateren aan de Kromme Elleboog. De andere acht gezinnen woonden tamelijk verspreid over de gemeente: twee aan de Hoornsedijk, drie aan de Rijksstraatweg ten noorden van het dorp twee in Helpman en een op een nog niet te traceren locatie.
De rapportage van dokter Oostingh heeft slechts betrekking op de personen die in behoeftige omstandigheden verkeerden of door de ziekte kwamen te verkeren. Voor die personen kon Oostingh de kosten declareren bij de gemeente. De rapportage is dan ook vooral bedoeld als verslag van door hem voor rekening van de gemeente verrichte werkzaamheden. Het is geen rapportage over de totale gezondheidssituatie in de gemeente. Of er ook niet-behoeftige personen ziek zijn geworden en mogelijk zijn overleden is dus niet bekend. Een globale scan van de overlijdens in het najaar van 1826 wijst echter niet op een duidelijke oversterfte.
Hoe anders was de situatie in de stad Groningen. Daar was halverwege de maand juli 1826 een epidemie uitgebroken die snel om zich heen greep. Eind september waren al zeker 950 mensen overleden. Geschat wordt dat de epidemie uiteindelijk aan 10% van de bevolking van de stad (toen ca. 28.000) het leven heeft gekost. Het aantal zieken in de stad liep in de duizenden. Omdat de eerste publicaties over de ziekte uit Groningen kwamen ging deze mysterieuze epidemie de boeken in als de ‘Groninger ziekte’. Het is echter niet zo, dat de ziekte alleen Groningen trof. Het gehele kustgebied van Denemarken tot Zeeland kreeg met de ziekte te maken. Groningen was wel bijna uniek wat betreft het hoge sterftecijfer. Alleen Sneek scoorde ook rond de 10%. De situatie in Groningen was zo ernstig, dat werd afgezien van het luiden van de torenklokken bij een begrafenis. Men werd er alleen maar depressief van.
Over de oorzaak van de Groninger ziekte lopen de meningen uiteen. Feit is dat de weersomstandigheden in 1825 en 1826 uitzonderlijk waren. Eind 1825 werd het kustgebied getroffen door zware stormen. Dit leidde tot veel overstromingen met alle gevolgen van dien, zoals vele doden, verlies van veel vee en het verloren gaan van een groot deel van de oogst. Het voorjaar van 1826 was zeer droog. Er viel bijna geen regen. Die droogte duurde tot half juli. Toen sloeg het weer radicaal om en regende het acht dagen achter elkaar. In veel publicaties wordt gesteld dat de epidemie malaria moet zijn geweest. De omstandigheden voor de parasiet die malaria veroorzaakt waren inderdaad ideaal: veel stilstaand water door de overstromingen in 1825 en een voorjaar met extreem hoge temperaturen.
In een artikel in het Historisch Jaarboek Groningen 2018 komt Ulco Kooystra tot een andere conclusie. Volgens hem veroorzaakt de malaria in onze streken nooit zoveel dodelijke slachtoffers. Hij is van oordeel dat de oorzaak vooral moet worden gezocht in onhygiëne. Ziektes die daar een gevolg van zijn, zijn infectieziekten als tyfus, paratyfus en dysenterie. En van die onhygiëne was in de stad Groningen op grote schaal sprake. Zeker in de wijken waren de armen mensen woonden: geen eigen toilet en geen toegang tot schoon drinkwater. Vooral dat drinkwater was in 1826 door de langdurige droogte een probleem. Van nood dronk men water uit de stadsgrachten. Maar die stadgrachten waren eigenlijk open riolen en dat werd door de hevige regenval in de tweede helft van juli alleen nog maar erger. De faecaliën werden in Groningen opgehaald in open wagens. Daarin werden de emmers die de huishoudens als toilet gebruikten geleegd. Vervolgens werd deze stadsdrek verzameld nabij de Oosterpoort om vervolgens na indroging via het Winschoterdiep te worden afgevoerd naar de veenkoloniën. Het mestvocht liet men gewoon de stadsgrachten inlopen. En omdat de compostputten door de hevige regenval overliepen, bleek dat in 1826 een rampzalige manier van werken. De dodelijke bacteriën stroomden zo de stadsgrachten in.
Volgens Kooystra werden vooral de arme mensen in de noordelijke stadswijken slachtoffer van de Groninger ziekte. Zij waren aangewezen op het drinken van besmet water uit de stadsgrachten. In de zuidelijke wijken kon men gebruik maken van relatief schoon water uit de Drentse A en de Hunze. Dat was ook in de gemeente Haren (inclusief Helpman) het geval. Dat is een goede verklaring voor het feit, dat de Groninger ziekte in Haren weinig slachtoffers maakte. Net als in Groningen zullen in Haren de behoeftigen die niet beschikten over goede sanitaire voorzieningen en toegang tot schoon drinkwater het slachtoffer zijn geworden en de besmettelijkheid van de genoemde ziekten verklaart waarschijnlijk de brandhaard die aan de Kromme Elleboog kon ontstaan.
Op de foto Kromme Elleboog 19 (links) en 21 (rechts), maar wel ruim 100 jaar na het optreden van de Groninger ziekte.
De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Alle columns zijn te zien op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 78.