Op www.deverhalenvangroningen.nl staat een bijdrage van Wil Legemaat over de Joodse gemeenschap in Haren (zie de afbeelding). Zij schrijft daarin onder andere: “Voor de oorlog heeft Haren een kleine, bloeiende Joodse gemeenschap van zo’n zestig personen” en “Van de 63 geregistreerde Harense Joden overleven 33 de Holocaust niet. Dertig anderen weten tijdens de oorlog onder te duiken of overleven de kampen”.
Voor haar overlijden heb ik met Wil Legemaat nog contact gehad over deze publicatie en met name de onderbouwing ervan. Wil gaf toen aan enige twijfels te hebben over de juistheid van de in de citaten vermelde gegevens. Van een nuancering van haar kant is het helaas niet meer gekomen. En zo hoorden we op 4 mei jl. ook (dorps)wethouder Kirsten de Wrede van Groningen tijdens haar herdenkingsrede in de dorpskerk spreken over “de vooroorlogse bloeiende Joodse gemeenschap in Haren”.
Geen bloeiende Joodse gemeenschap
Laat ik maar direct duidelijk zijn. Er was volgens mij van een Joodse gemeenschap in Haren voor de oorlog geen sprake. Laat staan van een bloeiende. Voorts is het aantal van 30 Joodse onderduikers een veel te hoge schatting. Uiteraard vragen deze statements om een onderbouwing. Die zal ik hieronder geven. Helaas is daar nu en dan wel wat rekenwerk bij nodig.
De lijst van 1 maart 1941
Uitgangspunt voor het aangeven van het aantal Joodse inwoners van Haren is een lijst “van de in deze gemeente wonende personen, die geheel of gedeeltelijk van Joodschen bloede zijn” (zie de bijlage). De burgemeester van Haren heeft deze lijst op 1 maart 1941 opgesteld ten behoeve van de landelijke registratie van Joodse inwoners. Nu doet zich al direct een probleem voor bij het koppelen van deze lijst aan het overzicht van Joodse inwoners die de holocaust niet hebben overleefd. De familie Van der Lijn vestigde zich op 2 april 1941 aan de Poorthofsweg 26 in Haren. Het gezin bestond toen uit Leon van der Lijn, zijn vrouw Line Charlotte van der Lijn-Lorjé, dochter Elise, zoon Leonard en pleegdochter Ruth Marion Weile. Op 13 januari 1943 werd vervolgens nog dochter Felicie geboren. Helaas zijn al deze zes personen in april 1944 omgekomen in Auschwitz of op weg daar heen. Zij behoren dus wel tot de 33 slachtoffers, maar staan niet op de lijst van 1 maart 1941, omdat zij pas na die datum in Haren zijn komen wonen. Dit betekent dat het aantal personen van de lijst die de oorlog hebben overleefd niet uitkomt op 30 (63 minus 33), maar op 36 (63 minus 27). Voor het volledig overzicht van alle Joodse inwoners die in de oorlog zijn omgekomen wordt verwezen naar het door Wil Legemaat geschreven boek 'Van kwaad tot onvoorstelbaar erger - Namen op de gedenksteen in Haren' (Harener Historische Reeks nr. 15).
Het aantal Israëlieten
Een gemeenschap veronderstelt dat je dingen samen doet, dat je samen waarden deelt. Als eerste denken we dan in dit verband aan de beleving van het Joodse geloof, dat zich vertaalt in een gezamenlijk bezoek aan de synagoge. Ook hiervoor levert de genoemde lijst relevante informatie, omdat in de lijst ook wordt vermeld tot welk kerkgenootschap de personen behoorden. Bij 42 personen staat onder het kopje ‘kerk’ vermeld: Israëliet; bij 5 personen: Ned. Hervormd; bij 1 persoon: Rooms-Katholiek en bij 15 personen: geen. De reden voor deze diversiteit is, dat op de lijst ook personen staan die “gedeeltelijk van Joodschen bloede zijn”. Het gaat dan om (klein)kinderen van gemengd gehuwden. Zo staat op de lijst vermeld Aleida Mary de Buck-Schaap. Zij was een kind uit een gemengd huwelijk en was gehuwd met Hendrik de Buck, bibliothecaris van de Rijksuniversiteit Groningen. Het gezin De Buck woonde in huize Maupertuus aan de Heide en Watersteeg 3. Ook de drie dochters van het echtpaar De Buck staan op de lijst, terwijl zij maar één Joodse grootouder hadden. Bij allen wordt als godsdienst vermeld: geen. Het gehele gezin De Buck behoorde dus niet tot Joodse gemeenschap. Niet in Haren, maar ook niet in Groningen.
Geen Harense roots
Van de 42 als Israëliet in de lijst vermelde inwoners waren alleen Salomon David Nathans, zijn zonen Ephraim en Simon en Robert Zadoks in Haren geboren. De ouders van Robert waren in 1937 voor de Naziterreur vanuit Duitsland naar Haren gevlucht. Dat gold ook voor de familie Wolf die in 1933 met 7 personen naar Haren kwam (in 1938 nog aangevuld met neef Ernst Wolff). Veel Joodse families (Blocq aan de Wilhelminalaan, Slomper aan de Westerse Drift, Van Geuns aan de Dilgtweg en Van Dam aan de Dilgtweg) vestigden zich pas in 1939 en 1940 in Haren. In 1935 woonden slechts 19 personen die op de lijst worden aangemerkt als Israëliet in Haren en dan reken ik ook de uit 7 personen bestaande familie Wolff mee. Daarbij ging het om 5 mannen, 5 vrouwen en 9 kinderen. Voor de totale omvang van de Joodse populatie moeten we deze cijfers iets naar boven bijstellen vanwege al voor de oorlog vertrokken (bv. Hanni van Blankenstein en Dina Cohen) of overleden (bv Estella Serphos-Meijers) personen, maar bij zulke aantallen van personen van ook nog zeer verschillende komaf kun je niet spreken van een gemeenschap. De Joodse inwoners van Haren waren forensen uit de stad Groningen en een aantal van hen, zoals Bernard Herman van Blankenstein, bekleedden ook functies binnen de Joodse gemeenschap in Groningen. Arnold van Dam en Line van der Lijn-Lorjé waren in de oorlog betrokken bij de Joodse raad in Groningen. In Haren namen de Joodse inwoners gewoon deel aan het maatschappelijk leven. De kinderen bezochten openbare scholen en men was lid van ‘normale’ verenigingen, zoals de voetbalvereniging Be Quick.
Overleven door onderduik
In mijn eerder gepubliceerde column over Aaltje Nathans heb ik al aangegeven, dat gemengd gehuwde Joden ‘bis auf weiteres’ niet werden gedeporteerd. Zij of hun partners werden vaak wel geconfronteerd met vervelende maatregelen, maar onderduiken was voor hen niet nodig om de oorlog te overleven. Ook hier een voorbeeld ter illustratie. Bertha Hekscher was een kind van Joodse ouders. Zij was gehuwd met Arnoldus van Ruijven. Arnoldus was – om de term uit de lijst maar te gebruiken – Ariër. Hij was hoofd van de openbare school in Glimmen en woonde in de bij de school staande woning aan de Rijksstraatweg 124 te Glimmen. Vanwege zijn huwelijk met een Joodse vrouw werd hij ontslagen als schoolhoofd. Het gezin, dat behalve uit Bertha en Arnoldus bestond uit de zonen Frederik en Menno van Ruijven, zal het niet gemakkelijk hebben gehad tijdens de oorlogsjaren. Maar ook hier was – net als bij de boven al vermelde familie De Buck - geen sprake van deportatie.
De behandeling van de gemengd gehuwden en hun kinderen leidde er toe, dat er voor 20 van de 63 op de lijst vermelde personen geen reden was om onder te duiken. Dit aantal valt nagenoeg samen met het aantal personen dat niet als Israëliet wordt vermeld. Een eerste rekensom leert dan, dat niet 30, zoals Wil Legemaat schreef, maar slechts 16 Joodse inwoners de oorlog wisten te overleven door onderduik of terugkeer uit een concentratiekamp. Het aantal Joodse grootouders bij de 20 personen bedroeg respectievelijk 7x4, 9x2 en 4x1.
De overlevenden
In eerdere columns heb ik al aangegeven hoe de 16 personen de holocaust wisten te overleven. Ruth Kottek en Ernst Wollf overleefden de concentratiekampen. Het echtpaar Van Geuns dook onder bij de familie Jansen aan de zandweg naar Essen. De familie Van Dam (3 personen) vond onderdak bij het echtpaar Bolt aan de Molenkampsteeg 25, Amalia Cohen-Hemelrijk vertrok naar Huize Tolstoi nabij de Vosbergen in Paterswolde en Pauline Zadoks en haar zoontje Robert wisten na een verhuizing naar Eindhoven van de radar te verdwijnen. Mijn aparte columns betreffen de uit 4 personen bestaande familie Van Blankenstein, Clara van Essen-van der Rijn en Erna de Jonge.
De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Alle columns zijn te zien op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 80.