Regelmatig bezoek ik de Groninger Archieven om materiaal te verzamelen voor mijn columns. Inmiddels kennen ook andere onderzoekers mijn belangstelling voor Harense zaken en zo krijg ik zo nu en dan wat materiaal aangereikt uit verrassende bronnen. Wat te denken van Gedeputeerde Staten die voor 1795 ook een rol vervulden als strafrechter? Daar had ik me nog niet mee bezig gehouden. Een vuurdoop dus.
Wat was er aan de hand? Op 29 mei 1731 hadden drie soldaten van het garnizoen te Groningen zich buiten de stad begeven. Zij waren terechtgekomen in de herberg de Harender Molen (bij de huidige Viaductweg) en hadden zich daar volgens de tegen hen gerichte aanklacht zeer onbeschoft gedragen. Met getrokken geweer hadden ze gescholden en allerlei dreigementen geuit. Ze hadden een paar kippen gepakt, de vleugels afgehouwen en de verminkte dieren in een zak gestopt. Vervolgens waren ze naar Haren gegaan. Daar hadden ze ingezetenen met hun sabels aangevallen en tot in hun huis achtervolgd. Ook hadden ze ruzie gezocht met de kuiper (= vatenmaker) Alberts, die voor zijn woning aan het werk was. Toen deze wegvluchtte, hadden ze hem zijn eigen bijl achternageworpen. Dit waren allemaal zeer ernstige feiten. Volstrekt niet acceptabel. Daarom paste hier volgens de kaptein geweldige (wij zouden nu zeggen: de officier van justitie) slechts één straf: de doodstraf. Dat was wel een erg stevige eis. Hoe liep dit af?
Nadere studie leerde mij dat Gedeputeerde Staten zo’n zaak niet zelf behandelden, maar dat overlieten aan het Provinciaal Krijgsgericht. Deze instantie bracht dan advies uit aan Gedeputeerde Staten. Het verhoor van getuigen geschiedde door de plaatselijke gerechten. In deze zaak vond dat getuigenverhoor plaats door de ambtman van het Gerecht van Selwerd. Dit was de rechtsprekende instantie in het Gorecht waar ook Haren onder viel. De kapitein geweldige had de ambtman daartoe voorzien van uitvoerige vragenlijsten.
De drie soldaten die het hiervoor beschrevene – volgens de aanklacht – op hun geweten hadden, waren Harmannus Bosvogel, Jan Josephs en Antoni Bosvogel. Harmannus en Antoni waren volgens mij broers. Antoni was bij de gepleegde feiten om het leven gekomen. De aanklacht betrof dus alleen Harmannus Bosvogel en Jan Josephs. Volgens de kapitein geweldige hadden ze zich schuldig gemaakt aan diverse strafbare feiten. Die feiten moest hij nu dus voor het krijgsgericht bewijzen. Daartegenover mochten de beklaagden met steun van hun advocaat de verdediging voeren.
Het eerste strafbare feit betrof het verlaten van het garnizoen zonder toestemming en wel verder dan een kanonschot. De beklaagden bestreden dit. Zij waren eropuit gestuurd om een ladder naar David te brengen. Dit was de herberg buiten de Herepoort. De huidige Davidstraat nabij het viaduct in de Hereweg in Groningen is naar deze herberg vernoemd. Inderdaad waren ze daarna uit nieuwsgierigheid doorgelopen naar Harendermolen (7 km. verder!). Maar dat was volgens hen nog niet verder dan een kanonschot als men daarvoor tenminste grof geschut in aanmerking nam. Zo’n kanon zou zeer wel vanaf de stad tot Harendermolen kunnen schieten. Als bewijs daarvoor gaven zij aan dat bij het beleg van Groningen in 1672 een kanonskogel vanaf de stadswallen in Groningen door de kerktoren in Haren was geschoten.
Wat het voorval te Harendermolen betreft gaven de beklaagden toe de sabels te hebben getrokken en hun geweren te hebben gepakt, maar dat was niet serieus bedoeld. Ze hadden onderling wat onenigheid. Er was ook niemand verwond geraakt en er was niets stuk gemaakt. Er werden op dit punt vijf getuigen verhoord, waaronder de molenaar Lammert Freriks en Hindrikje Cornelis, de vrouw van de herbergier op de Harender Molen. Uit die getuigenverklaringen bleek niet dat er dreigementen waren geuit.
Inderdaad hadden zij wat hoenders te grazen genomen, maar dat was uit dronkenschap en zoiets viel hun dus nauwelijks aan te rekenen.
Wat het voorval in Haren betreft, voerden beklaagden als verweer dat zij aangevallen werden door de 60-jarige Albert Alberts sr. en later ook door diens zoon Albert. De kapitein geweldige bestreed dit. Volgens de verklaring van Alberts sr. waren de soldaten begonnen. Ze hadden met hun sabel in de seringenboom voor zijn huis staan hakken, waarop Alberts had gezegd, dat ze de bloemen wel mochten hebben maar dat ze de boom moesten laten staan. Toch was de woordenwisseling volledig uit de hand gelopen. Harmannus Bosvogel had een stoot van Alberts sr. voor de borst gekregen. Hij had daarop zijn sabel getrokken en hem tot in zijn huis achtervolgd, maar niets aangedaan. “Een genereuze edelmoedigheid meer in een soldaat geprezen dan gestraft dient te worden”, volgens zijn advocaat. Inmiddels waren er echter meer inwoners van Haren komen opdagen en die hadden met vorken en stokken geslagen en wel zodanig dat Antoni Bosvogel “daarbij ter neder is geslagen en met sijn leven heeft moeten betalen”. Schoolmeester Roelf Sickes Swartwolt (50 jaar), die als getuige was opgeroepen, kon alleen maar verklaren ‘van horen zeggen’. Voorts zou ene Jan Hindriks volgens zijn verklaring “twee soldaten ter neder geslagen hebben ter swering van zijn lijf”, terwijl hij volgens andere getuigen niet eens ter plaatse was geweest. De verdediging voerde aan dat de getuigen niet hebben verklaard ‘zonder liefde of haat’, maar juist met vooringenomenheid. Zo had getuige Frerik Jans volgens zijn zeggen het begin van de ruzie en het nasmijten van de bijl in zijn huis voor het raam zittende gezien, terwijl dat huis wel 60 treden van het voorval af stond.
Het krijgsgericht kwam na ‘rijpe deliberatie’ op 20 juli 1731 tot de veroordeling van beide verdachten: die hield in dat zij door een parade heen en weer moesten om strengelijk met spitsroeden gestraft te worden, en wel Harmannus Bosvogel zes keer en Jan Josephs vier keer. Die veroordeling werd door Gedeputeerde Staten overgenomen. Ze moesten dus letterlijk spitsroeden lopen (zie de afbeelding). Dat was een zware straf, die niet zelden gelijk stond met de doodstraf. In ieder geval Harmannus Bosvogel heeft de straf echter doorstaan. We vinden hem later terug in Wildervank. Daar heeft hij dan een herberg bij de eerste verlaat (sluis). Later neemt zijn zoon en nog weer later zijn kleinzoon deze herberg annex bakkerij over. Volgens de volkstelling van 1947 leefde er in Nederland nog slechts één persoon met de achternaam Bosvogel. Dat moet Geziene Reina Bosvogel, een verre nazaat van Harmannus zijn geweest. Zij overleed in 1954 te Veendam als weduwe van Jacob van Linge. Jacob van Linge was weer een oom van Evert van Linge, de bekende voetballer en architect van het stadion Esserberg in Haren. Een zuster van Jacob, Margaretha Alberta van Linge, overleed in 1957 als weduwe van Jan Caspers aan de Botanicuslaan 10 te Haren. Zo komen alle draden dus toch weer samen in Haren.
De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. Dit is digitale column nr. 103.