Een goede kennis attendeerde mij op het boek Je kunt alles niet zo schrijven van Margreet Wagenaar-Fischer en Liesbeth Brandt Corstius. Dit boek bevat een selectie uit een verzameling van meer dan 300 brieven die gevonden werd in de nalatenschap van het echtpaar Sneijders de Vogel–de Vries in Utrecht. De meeste brieven zijn in de oorlogsjaren gewisseld tussen Fietje Sneijders de Vogel-de Vries in Utrecht en haar moeder Hermanna de Vries-Dubbe in Haren. Dat maakt het boek op zichzelf interessant. Wat werd vanuit Haren geschreven over de situatie in het dorp in de oorlogsjaren? Na lezing van het boek kan de conclusie daarover zijn: niet veel bijzonders. Dat heeft een aantal oorzaken. De eerste is dat niet alles geschreven kon worden. Er was censuur; brieven konden door de bezetter worden onderschept. De titel van het boek verwijst hiernaar. De tweede oorzaak is dat in de conversatie tussen moeder en dochter de huiselijke beslommeringen en uitdagingen de boventoon voeren. En tenslotte moet worden vastgesteld dat de schrijfsters geen enkele poging hebben gedaan de brieven te plaatsen in de lokale context van Haren. In de lijst van gebruikte literatuur komt dan ook geen enkele Harense uitgave voor. Kers op de taart – als we het zo mogen noemen – van deze desinteresse is de verwijzing naar de woning van vader en moeder De Vries. Dat was Westerse Drift 69 in Haren. Van die woning staat ook een foto in het boek. Maar dat is helemaal niet de woning waar de familie De Vries woonde! In 1953 heeft een vernummering plaats gevonden, waarbij nr. 69 is vernummerd tot nr. 107. En dan vormt de vermelding van de Ruitersteeg als ‘Buitensteeg’ nog zo’n slordigheid.
Maar laat ik dan beschrijven wat er in Haren gebeurde en bij het begin beginnen. Op 21 maart 1940 trouwt Sophia (Fietje) de Vries met Kornelis (Kees) Sneijders de Vogel. Het huwelijk wordt voltrokken in Haren. Op de foto vertrekt het jonge paar waarschijnlijk vanuit de woning aan de Westerse Drift naar het gemeentehuis in het dorp. Vader Sneijders de Vogel is een bekende hoogleraar in Groningen en daarom verschijnt de foto op de voorpagina van het Nieuwsblad van het Noorden, wellicht ook om tussen al het sombere en spannende nieuws in die tijd nog wat vrolijks te hebben. Na de huwelijkssluiting gaan Fietje en Kees in Utrecht wonen. Ze krijgen al vrij snel een dochtertje en ze nemen in 1942 een Joodse baby in huis. De leefomstandigheden in Utrecht zijn moeilijker dan in Haren, waar men kan beschikken over een grote groentetuin. Regelmatig gaan er zendingen vanuit Haren naar Utrecht. En dat leidt dan tot indringende beschrijvingen als de volgende: “We hebben er alle rode bessen af en als straks om elf uur ’t gas weer aan kan, moet ik ze koken en in flessen doen. Een lange plank staat alweer vol in de kelder, een dubbele rij, met frambozen, die waren er veel, ook kruisbessen en wat zwarte bessen, van groente hebben we postelein, zuring, doppers en kapucijners. De snijboontjes zijn de volgende week klaar om geweckt te worden en de slaboontjes zijn er ook veel. Ik heb gelukkig al zes nieuwe flessen met ringen overgekregen bij Barlinkhof en nu krijg ik bij Haverdings ook nog wat.” Barlinckhoff aan de Rijksstraatweg 132b en Haverdings aan de Rijksstraatweg 166 waren de winkels in huishoudelijke artikelen in Haren in die tijd. Nu is één verhaaltje over het verwerken van rode bessen, etc. niet onaardig, maar meer dan honderd verhalen op dat niveau wordt best vermoeiend. Tussen die verhalen door heb ik nog wat vermeldingen over gebeurtenissen in Haren proberen op te duiken.
In mei 1943 schrijft moeder de Vries aan Fietje: “Onze burgemeester is gistermiddag om vier uur vertrokken. Hij kreeg ’s morgens bericht, dat hij ’s middags uit het dorp verdwenen moest zijn. Een NSB’er komt ervoor in zijn plaats, afschuwelijk vinden wij het, wij leefden hier zo vrij en blij, dat zal nu wel anders worden.” Dit bericht betreft het ontslag van burgemeester Nauta. Hij wordt opgevolgd door de NSB’er De Waard. Wat dat “vrij en blij” betreft: de Joodse inwoners zijn dan al uit het dorp verdwenen, afgevoerd, opgepakt of ondergedoken. Dat laatste geldt ook voor de overburen aan de Westerse Drift, de Joodse familie Van Blankenstein. Hierover staat in de briefwisseling geen woord.
Inderdaad wordt de situatie vanaf 1943 grimmiger, maar of het zo erg is als Tineke de Vries op 30 maart 1943 vanuit Haren aan haar zus Fietje schrijft betwijfel ik. “Hier in de stad worden de mensen bij bosjes doodgeschoten. Een kennis stond op de Grote Markt en had twee heren voor zich dood zien schieten.” Op 31 mei 1944 schrijft moeder over de grote brand bij het voormalig station De Punt aan de Parallelweg in Glimmen, waarbij ook het café Even Rusten aan de Zuidlaarderweg in vlammen op ging. “Gisteren zijn hier aan het station De Punt drie tanks met benzine beschoten. We schrokken ervan, ’t was net of er plotseling een orkaan aankwam.” En in een volgende brief: “Bijna elke nacht komen er vliegtuigen over, maar je wordt er maar nauwelijks wakker van. Het zit hier in Haren vol militairen, in het blindeninstituut en in de gereformeerde school.”
Naar verhouding ruime aandacht is er voor de weigering van het gemeentepersoneel om inwoners te selecteren voor Duitse dienst. Op 19 november 1944 schrijft moeder De Vries daar het volgende over. “Het dorp was van de week weer eens in opschudding, het gemeentepersoneel heeft namelijk gestaakt, ze moesten lijsten maken van alle weerbare mannen en dat vertikten ze. Ze zijn natuurlijk meteen ondergedoken met vrouw en kroost, maar sommige vrouwen waren nog niet weg. Onder andere mevrouw De Jong die meegenomen is met Piet ’t zoontje, die ken je wel Fietje, met die hoge stem. Z’n vader heeft jullie getrouwd, weet je nog wel? Alle huizen zijn verzegeld en zullen wel leeggehaald worden. Ze hadden nog tijd om terug te komen tot zaterdag, dus gisteren, maar we hoorden er niets van.” Dat gemeentesecretaris Pieter Wierenga op de vlucht naar zijn onderduikadres is vermoord, is blijkbaar nog niet bekend of durft moeder niet te vermelden.
Vader Hendrik de Vries is directeur van de vestiging van de Amsterdamsche Superfosfaatfabriek in Groningen. Ik neem aan dat dit de kunstmestfabriek aan de Friesestraatweg in Groningen was. In juni 1944 wordt deze fabriek door de Duitsers gevorderd. Het gehele pand moet binnen een week worden ontruimd. Op 22 februari 1944 wordt het pas echt spannend als er ’s morgens vroeg bij de familie De Vries wordt aangebeld. Vader De Vries wordt gearresteerd! Dat geldt ook voor Tinekes verloofde Wicher Brommet en zijn broer Jacques, die bij de familie De Vries waren ondergedoken. Na verhoor op het Scholtenshuis wordt Hendrik de Vries opgesloten in het huis van bewaring aan de Hereweg in Groningen. De beide jongens worden overgebracht naar een kamp bij Fürstenau in Duitsland. Als straf wordt ook de woning aan de Westerse Drift gevorderd en worden meubels afgevoerd. Mevrouw De Vries en dochter Tineke vinden eerst onderdak bij de familie Dalenoord aan de overkant van de Westerse Drift, “maar daar zijn de moffen ook bezig geweest en we zijn er uitgezet”. Ze verhuizen dan naar mevrouw Van Meurs (Westerse Drift 125, hoek Zernikelaan). Wat dan weer in het verhaal ontbreekt, is dat haar man Johan Hendrik van Meurs op 3 februari 1945 overleden is als gevolg van uitputting tijdens een twee jaar durende onderduikperiode. Gelukkig komt Hendrik de Vries op 4 april 1944 weer vrij. Dat is ruim een week voor de bevrijding. Andere medegevangenen zijn minder gelukkig. Zo wordt Hendrik Nagel uit Haren, die ook in het huis van bewaring werd vastgehouden op 9 april 1944 met zeven andere gevangenen in de Oosterduinen bij Norg doodgeschoten. Gerrit Dalenoord was de leider van het verzet in Haren. Ook Hendrik de Vries behoorde hiertoe volgens de briefwisseling: “Want je weet zeker ook wel, dat pap dik in de Orde Dienst organisatie zat hè? Dalenoord is commandant en paps is een van de stafofficieren. Gelukkig hadden die domme rotmoffen niet in de gaten wie ze te pakken hadden.”
Op vrijdag 13 april 1944 komt de Orde Dienst in actie als de eerste Canadezen in Haren verschijnen. Er worden NSB’ers opgepakt en Duitse militairen gevangengenomen. Het blindeninstituut aan de Rijksstraatweg (nu Visio) wordt gebruikt als gevangenis. Maar dan trekken de Canadezen zich weer terug. Hendrik de Vries schrijft hierover: “Intussen hadden wij ons tegen een uur of zeven op ’t gemeentehuis genesteld en hebben daar een gevaarlijke nacht doorgebracht met een bewaking van misschien 10 man met revolvers en geweren en grote patrouilles moffen waarvan we telkens melding kregen.” Vervolgens is hij belast met het toewijzen van de NSB-huizen en inboedels aan oorlogsslachtoffers, “een rotbaan waar ik een maand in heb geploeterd”.
De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. Dit is digitale column nr. 105.