Ik groeide op als een eenzelvig, eigenzinnig, ongehoorzaam en tegendraads kereltje, dat vaak last had van migraine. Bij een hevige migraineaanval voel je je erg onzeker en lomp en volgens Pa zou ik al over een strootje vallen, maar hij vergat dat hij met zijn opvliegend karakter en losse handen en voeten (voor een kleinigheid kon je al een pak rammel krijgen) wel eens de oorzaak van mijn “koppien” zou kunnen zijn. Er waren ook nevenverschijnselen zoals moeilijk spreken, evenwichtsstoornissen en loomheid, waar geen aandacht aan werd besteed. Wel aan mijn linkshandigheid, die als “duivels” werd beschouwd en op school stelselmatig werd “weggeslagen”. Maar als ik dan met mijn rechterhand moest oefenen, werd mijn arm zo moe en begon mijn hand te trillen. Ik heb mij op mijn eigen manier door dit alles heen gewerkt en toch goede resultaten verkregen. Voor ik naar de lagere school ging, had ik nimmer met andere kinderen op straat gespeeld. Daar leerde je maar vieze woorden en vloeken van en kon je besmet raken met opvattingen van andersdenkenden.
Berend en Aaltje
Ik trok vooral op met mijn jongere zusje Aaltje, wij konden het samen uitstekend vinden. Zij was een zorgeloos, mooi en olijk kind, een vrolijk Fransje vol met kuren en ik had aan haar een trouwe maat, die mij nooit verlinkte. Zij was zo`n lichtgewicht kind, dat ik haar vaak, als ze moe was een eind op de rug nam. Natuurlijk waren wij niet de door Moe keurig opgedofte heilige boontjes. Ook wij hadden onze verkenningstochten en kinderstreken. Ali was gek op belletje trekken. Verboden en voorschriften waren er om overtreden te worden. Ali en ik moesten ook altijd boodschappen doen, hoewel de bakker, groenteboer, melkboer, ja zelfs de petroleumboer en manufacturier aan de deur kwamen, werden wij voor vergeten bestellingen en voor vloeibare artikelen zoals azijn, stroop, groene zeep naar de winkel gestuurd, eventueel met een fles, blik of potje en het winkelboekje. Vrijwel alles werd los verkocht, afgewogen en in grauw papier verpakt. Verpakte merkartikelen werden gewantrouwd of ze waren te duur. Alleen de verpakking in een blikken doos of trommel was wel aanlokkelijk. Deze konden dan voor andere doeleinden gebruikt worden, als koekjestrommel, spaarpot of voorraadbus.
Na zijn mobilisatietijd in de eerste wereldoorlog, na vier jaar van lijntrekken, knopen poetsen en wachtlopen verloor Pa zijn animo voor de kleermakerij. Hij had in zijn diensttijd een cursus algemene ontwikkeling gevolgd, schoonschrijven, taal, rekenen en aardrijkskunde en het was zijn bedoeling een overheidsbetrekking te krijgen met een vast salaris. Het lukte niet erg, maar tenslotte kreeg hij een sub agentschap bij de NV Laagspanningsnetten te Groningen. Het betekende elektrische meterstanden op nemen en kwitanties innen. Op bepaalde dagen in de week moest het geïnde geld afgedragen worden op het gemeentehuis en daar draaide ik dan voor op. Grote geldbedragen werden in een kruidenierszak gedaan en met een veiligheidsspeld in de binnenzak van mijn jasje bevestigd. Ik mocht onderweg met niemand spreken en onder geen beding met een spelletje meedoen. Het was geen pretje en ik kreeg altijd als commentaar: “Zo, durft je vader niet zelf te komen. Heeft hij zijn tijd weer verlummeld”.
De christelijke school in Haren kende geen vrije woensdagmiddag , wel een vrije zaterdag. Die dag was op de vrije zondag na de grootste pestdag van de week. De zondag was een rustdag; dan mocht je in flink gesteven kleding twee keer met Pa en Moe naar de kerk om een preek van de dominee aan te horen waar je geen snars van snapte. Twee keer heb ik de eredienst zelfs verstoord, de eerste keer als peuter van 3 of 4 jaar, Ik moest mee met mijn moeder en omdat we laat waren kwamen we in de middenbank terecht, waar alleen ongemakkelijke stoelen met hoge ruggen stonden. Na een tijdje stilzitten viel ik met stoel en al voorover, wat een domino effect had op alle stoelen ervoor, die onbezet waren gebleven. Moeder trok mij mee en vluchtte vol schaamte snel de kerk uit. Het tweede geval was op een hete zomerdag. Ik zat als elfjarige knaap tussen Pa en schilder Haverdings in, die tijdens de preek was ingedommeld. Toen hij weer bij zijn positieven kwam rekte hij zich uit en kneep me daarbij op een gevoelige plek in mijn linkerknie. Met een onderdrukte kreet schoot ik overeind, waarop pa ging staan en mij een oorvijg gaf, die door de hele kerk heen kletste. Daarna drie rode koppen op een rij en thuis weer straf.
Zondagmiddag werd er, als het tenminste mooi weer was een flinke wandeling gemaakt, feitelijk een soort parade in de beste kleding, de kinderen vooraan in colonne. Als je niet goed in de pas liep of met de voeten slofte, kreeg je een schop tegen je achterste en als er stadse paartjes in de berm lagen te vrijen, klonk het commando :”Rechtuit kijken”. Op de dag des Heren mocht er niet worden gefietst, dus sjouwden we voor familiebezoek naar Onnen en Noordlaren om daar in stijve zondagse kleren twee uur op een stoel te zitten, niet te wiebelen of omvallen met de stoel en verder te zwijgen en indien iets gevraagd “met twee woorden te spreken”.
De zaterdag was voor ons zo mogelijk nog erger. Eerst twee of drie psalmen of gezangen uit je hoofd leren en voor Pa opzeggen. Je begreep er niets van, thuis verboden straatliedjes gingen er veel sneller in. Dan het ritueel van schoenen poetsen, daarna moesten de klinkers van ons straatje van gras, mos en andere ongerechtigheden gezuiverd. Bij inspectie van sergeant-majoor Pa lag er soms ineens een afgebrande lucifer, die er voordien niet lag. Protesteren? ….ik keek wel uit. Dan had ik weer een brutale bek en kreeg dan een onzinnige taak extra. En dan dat wieden en schoffelen in de tuin en het harken en vegen om het huis. Als ik dan jaloers naar spelende kinderen op straat keek, werd er driftig op het raam getikt: "Sta je tijd niet te verlummelen!” En dan te bedenken dat we van Ma vaak de opdracht kregen stiekem te kijken wat of Pa feitelijk deed: “Hij zal wel weer aan het niksen zijn!”. Is het een wonder dat, toen Pa op een keer in de droge diepe regenput stond om hem schoon te maken en de ladder omhoog getrokken was, wij hem op het hoofd spuugden? Moeder stond er aanvankelijk bij te lachen, maar toen de ernst van de situatie tot haar doordrong, stuurde ze me gauw weg voor wat boodschappen met het advies niet gauw terug te komen.
Ter vergelijking had ik het gezin van de buurman, dat gezin was totaal anders, de ouders waren niet kerkelijk en de onderlinge verstandhouding was veel vlotter en zonniger. Ik mocht niet bij hun thuis komen, daar zij volgens Ma ongelovige heidenen waren en volgens Pa socialisten, communisten of ja, stalinisten. Hoewel ik niet wist wat dat betekende, besloot ik ook socialist te worden. Ik besloot me zoveel mogelijk te onttrekken aan de verplichting voor notabelen van het dorp aan de kant van de weg te gaan staan en mijn pet af te nemen. Dat liep natuurlijk in de gaten en op straf uit thuis en de pet werd mij door dokter Takens op een keer van het hoofd gegrist en in de sloot gegooid.
Sint Maarten en Sinterklaas waren roomse feesten, waaraan wij opgevoed in het enige ware geloof niet mee mochten doen. Ook de kermis was het voorportaal van de hel met zijn eeuwig vuur van zwavel en het geschreeuw van verdoemden die op aarde niet goed hadden geleefd. De nieuwjaarswensen en liedjes op Sint Maarten werden als schooierij beschouwd, dat niet paste bij kinderen uit een ordentelijk gezin.
Op de lagere school had ik in de eerste klas aanpassingsmoeilijkheden, ik was niet gewend met andere kinderen om te gaan en verstopte me vaak in het speelkwartier in het klaslokaal. Het was ook moeilijk om naar de pijpen van de juf te dansen. Gelukkig werd het in de volgende jaren steeds beter en in de hoogste klas behoorde ik tot de top. Daarbij moet ik wel zeggen dat ik vaak voor straf in de werkplaats van Pa moest leren naaien, (moest ik ook kleermaker worden?) of hij pakte zijn schriften van de mobilisatie cursus en kreeg ik rekensommen, dictees en taalontledingen, waardoor ik wel een flinke voorsprong kreeg in de klas. Na het doorlopen van de lagere school zaten mijn ouders met mij in de maag, ik was nog maar 12 jaar en voor werk buitenshuis moest je 14 zijn. In Haren was er geen school voor voortgezet onderwijs, dus kwam ik op een gecombineerde LTS/MULO terecht in Groningen.
Het schooljaar op de school in Haren liep van mei tot mei, deze van september tot september, hetgeen betekende dat ik toen ik in mei in de eerste klas mulo kwam, een groot deel van het schooljaar had gemist. Het verschil in onderwijs en sfeer tussen een dorpsschool en stadsschool was ook erg groot en toen ik dus voorwaardelijk overging naar de tweede klas van de MULO was Leiden in last. Pa zei meteen dat hij daar zijn dure geld niet voor uitgaf en ik vertikte het verder en vond een baantje als kantoorbediende, zeg maar veredelde loopjongen om tenslotte in het technische vak te belanden.
Uitdrukkelijk dient te worden vermeld dat dit alles niet als een klaagzang of verwijt is bedoeld, maar alleen om te laten zien hoe anders het leven vroeger was. Mijn ouders als brave burgermensen deden hun best hun kinderen keurig op te voeden naar de toen heersende zeden en geloofsovertuiging in de strenge sfeer van hun godsdienst, waarbij de broeders en zusters “in den gelove” elkaar nauwlettend in de gaten hielden.
Volwassen
In 1935 werd ik echter door de algehele malaise werkloos en besloot ik het bondspolitie diploma te halen en te solliciteren bij de Groningse politie. Ik moest een vergelijkend examen in Groningen afleggen en 4 jaar later kreeg ik mijn aanstelling tot agent van politie 2de klasse met een proeftijd van een jaar. Het aanvangssalaris was f 26,55 per week plus f 100,- per jaar voor kleding en schoeisel. Ik werd uitgerust met een sabel, gummistok, een koperen politie penning, een koppelriem en een zwarte bontmuts, alsmede een exemplaar politie-verordeningen en een reeks andere voorschriften. Het uniform was stug met een nauwe broek en hoge gesloten kraag met mijn dienstnummer erop. Ik kreeg de wijk Folkingestraat, Schoolholm en Nieuwstad, kortom de hoerenbuurt, waar burenruzies en vechtpartijen niet onbekend waren. Het was zaak hier kalm en waardig naar toe te lopen en gewoonlijk was het euvel inmiddels al opgelost en een opmerking: “Alles weer in orde, nu maar een potje bier drinken” deed wonderen.
De voorloper van de huidige GGD was de vliegende brigade, een fietsduo met capes en beenkappen met op de bagagedrager een houten EHBO kistje, verder beschikten zij over een driewieler met brancard. Als er doden, drenkelingen of misdrijfslachtoffers moesten worden opgehaald, dan gebeurde dat met een handkar met een rieten mand erop ter grootte van een doodskist. Een buitenkansje was de Schouwburgdienst, het hield toezicht houden bij het af en aanrijden van auto`s en controle na afloop op brandgevaar in, maar ook twee gratis plaatsen in de engelenbak.
Ik ben in juni 1940 getrouwd met Grietje Schuiling uit Zwolle en kreeg officieel toestemming één nacht buiten Groningen te slapen. Zonder toestemming zou dat desertie betekenen. Uitgerekend die nacht vond één van de eerste zware luchtaanvallen op Duitsland plaats en schoten de Duitsers als gekken op de vliegtuigen. De gloeiende scherven van het luchtafweer vormde een groot gevaar en het liedje van toen “wat een pret, vroeg naar bed, kontje warm …. luchtalarm” was die nacht een paar keer van toepassing. Ondanks deze belemmeringen kregen wij drie kinderen, twee meisjes en een jongen.
De oorlogsjaren waren letterlijk en figuurlijk donkere tijden. Zij die openlijk met de Duitsers samenwerkten, scheidden zich spoedig af tot een afzonderlijk bureau. Zij waren actief bij het ophalen van joden en onderduikers bij razzia`s, het oprollen van verzetsgroepen en zelfs bij het doodschieten van gijzelaars en verzetsmensen. Ondanks alles was er echter een stille samenwerking met verzetsgroepen veelal zonder te weten hoe de vork in de steel zat. Ieder werkte voor zich, wantrouwig in de geest van “Mijn naam is haas, ik weet van niks”. De bevrijding van Groningen, de zuiveringen daarna, de vele verrassingen van wie goed of fout bleken te zijn, ik heb het allemaal meegemaakt en uiteindelijk was ik in 1972 de laatste vooroorlogse agent, die de dienst met pensioen verliet. Deze vrijheid stelde me in staat mij meer te verdiepen in de grote interesse, die ik koesterde in de geschiedenis van mijn familie en geboortestreek.
Zie voor vervolg deel 3.