Na de inname van Groningen door Maurits van Nassau in 1595 en de daarop volgende terug geleiding (reductie) van Groningen in de Republiek der Verenigde Nederlanden volgt de confiscatie van alle kloosterbezittingen. Dat geldt ook voor het klooster Yesse te Essen. Het klooster – of wat daar na alle gevechtshandelingen rond de stad nog van over is - wordt afgebroken. De bij het klooster behorende boerderijen worden eigendom van de provincie. Voor Hein Bloemink heeft deze gang van zaken de inspiratie geleverd voor zijn roman “Verborgen erfenis van klooster Yesse”.
Uiteraard krijgt de provincie met de overname van de kloostergoederen de beschikking over een groot vermogen. Toch is de exploitatie van al het voormalig kloosterbezit voor de provincie minder aantrekkelijk dan je zou denken. De boeren zijn slechte pacht betalers. Er is altijd wel een reden (droogte, overstroming, veepest, etc) om de betaling van pacht uit te stellen of om kwijtschelding te verzoeken. Daarnaast zijn de administrateurs van de provincie meestal ook nog enorme fraudeurs, waardoor een groot deel van de wel betaalde pacht niet in de kas van de provincie terecht komt. Zo rond 1720 concludeert het provinciebestuur, dat het maar beter is alle landerijen te verkopen. Maar wat ontbreekt is een goed overzicht van de eigendommen. Daarom wordt beslist, dat er eerst maar eens een complete lijst van alle boerderijen gemaakt moet worden inclusief kaarten waar alle landerijen op staan. Geen geringe klus. In 1732 zijn de bezittingen in Haren aan de beurt. Landmeter Henricus Teijsinga maakt een complete inventarisatie inclusief de bijbehorende kaarten. In totaal inventariseert Teijsinga 15 boerderijen afkomstig van het voormalig klooster Yesse, te weten 8 in Essen, 3 in Dilgt, 2 aan de Oosterweg, 2 aan de Rijksstraatweg bij Huize de Wolf en 1 aan de Kerkstraat in het dorp Haren. We duiden deze boerderijen met de bijbehorende landerijen ook wel aan als provincieplaatsen. Teijsinga maakt voor het Harens grondgebied in totaal vijf kaarten, daarvan zijn er vier bewaard gebleven. Op basis van deze kaarten en een reconstructie van de vijfde kaart door Marnix Deterd Oude Weme heb ik de provincielanden ingekleurd op de kadastrale ondergrond van 1830 (bron: www.hisgis.nl). Ik verwijs naar de bijgevoegde kaart. Op mijn kaart staan de volgende oriëntatiepunten: 1 = Essen; 2 = centrum van Haren; 3 = kruising Rijksstraatweg-Esserweg; 4 = kruising Kromme Elleboog-Oosterweg; 5 = aansluiting Oosterweg op Kerklaan.
In 1732 is bij alle 15 boerderijen sprake van zogenaamde beklemde meijers. Dat wil zeggen, dat de pachter (meijer) eigenaar is van de opstallen (boerderij) en dat hij de bij die boerderij behorende percelen grond tegen een vaste huur pacht van de provincie. Boerderij en landerijen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De landerijen zijn onder de boerderij ‘beklemd’. Ze kunnen niet afzonderlijk of in gedeelten worden verkocht of vererfd. Deze juridische constructie is in de loop van de 17e eeuw ontstaan en is een typisch Gronings verschijnsel. Met een geleidelijke inflatie wordt de vaste huur voor de meijers een steeds geringere last. Het verbod op splitsing leidt er toe, dat de landerijen niet werden versnipperd en dat de boerderijen van een redelijke omvang blijven. Rond 1825 is de positie van de meijers zo sterk geworden, dat zij bij de inrichting van het kadaster zijn opgevoerd als eigenaren. De positie van de ‘echte’ eigenaren van de landerijen is gereduceerd tot het ontvangen van een jaarlijkse vergoeding.
Na een lange aanloop is de provincie uiteindelijk in 1765 overgegaan tot verkoop van de provincieplaatsen in Haren. In een aantal gevallen heeft de meijer zijn eigen plaats kunnen kopen. De meeste plaatsen worden echter gekocht als beleggingsobject door vermogende personen uit de stad Groningen. Zo koopt Maria Jacoba Junius, weduwe van de Groningse burgemeester Emmen, en ook al eigenaresse van de Emdaborg aan de Oosterweg, de eigendom van drie plaatsen. De familie Warmolts uit Hemmen koopt twee plaatsen. En Lamina Vos uit Groningen, weduwe van Lambertus ten Oever, koopt twee plaatsen in Dilgt en leent met recht van hypotheek geld voor de koop door de meijer zelf van een plaats te Essen. Lamina Vos is de oma van de schilderes Alberta te Oever en de schoonmoeder van Johannes Meijer, die vanaf 1757 tot zijn overlijden in 1806 predikant in Haren is geweest.
Het boeiende vind ik, dat van de oude structuren ook tegenwoordig nog veel terug te zien is. Rechts van het cijfer 3 liggen een groot aantal percelen met een lichtgroene kleur. Deze percelen behoorden bij de boerderij van de familie Bolhuis. De oorspronkelijke boerderij van die familie in Essen bestaat nog steeds (Essen 2), maar de familie bouwde in 1835 een nieuwe boerderij aan de Rijksstraatweg (Rijksstraatweg 10). Behalve voor woningbouw zijn alle landerijen van de boerderij thans in gebruik als sportpark. De meer oostelijk gelegen oranje ingekleurde percelen, die oorspronkelijk behoorden bij de boerderij Essen 12, zijn nog steeds weiland. De roze percelen tussen de Rijksstraatweg en de Kerklaan zijn nu in gebruik bij het Maartenscollege. Op de twee dieproze percelen tussen de Kerklaan en de huidige Hemmenlaan ligt het (voormalig) verkeersoefenterrein. Aan de Rijksstraatweg liggen twee dieproze percelen naast elkaar. Op het noordelijke van de twee percelen staat de Gorechthoeve met op het perceel daarachter de Hemmenlaan. Op het andere perceel staan woningen aan de Rijksstraatweg en de Dilgtweg. Gelukkig wordt bij de aanleg van nieuwbouwwijken tegenwoordig steeds meer aandacht besteed aan het behoud van de oude structuren.
De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Deze column is eerder gepubliceerd in het Harener Weekblad op 28 februari 2018