“Waar bist doe olde duvel, geld mout er wezen of ik snied di de hals oet”. Met veel geweld hebben twee mannen zich midden in de nacht van 22 op 23 oktober 1817 toegang verschaft tot het afgelegen boerderijtje van Luitje Oomkes nabij de huidige Woortmansdijk in Engelbert. Behalve een schuur kent het boerderijtje slechts één kamer met daarin drie bedsteden. In de ene bedstede liggen de bejaarde Luitje Oomkes en zijn vrouw Matje Klaassen te slapen. Hun volwassen zoon Oomke Luitje Oomkes ligt met de knecht Roelf Gerrits Draijer in een andere bedstee en in de derde bedstee liggen de meiden Grietje Frits Weites en Anna Zweitses. De bewoners worden compleet geïntimideerd door het brute optreden van de overvallers, die er niet voor terugdeinzen de 80-jarige Luitje Oomkes een paar ferme tikken met een knuppel te geven als hij niet snel genoeg de sleutel van zijn kabinet wil geven. Zoon Oomke probeert nog met een geweer op de indringers te schieten, maar het wapen ketst. Als hij ook buiten nog stemmen hoort, ziet hij af van verzet en geeft de sleutels van zijn kist met eigendommen af. De indringers halen vervolgens uit het kabinet en de kist geld en goederen, waaronder veel linnengoed, en verdwijnen met twee volle zakken in de donkere nacht.
Voor Luitje Oomkes en zijn huisgenoten komt de overval niet helemaal als een verrassing. Ruim een maand geleden waren er ook al vreemde mannen bij hun woning geweest, maar toen waren ze op tijd wakker geworden door een blaffende hond en had zoon Oomke de mannen kunnen verjagen met zijn geweer. Vanwege de vrees voor herhaling was knecht Roelf Gerrits Draijer vanaf dat moment ook blijven slapen. Deze keer ging het duidelijk om dezelfde kerels als in september.
De volgende morgen meldt Oomke Luitjes Oomkes de overval bij de schout (= burgemeester) van Noorddijk. Deze komt dadelijk ter plaatse om de situatie op te nemen en de nodige stukken op te stellen voor de officier van justitie in Groningen. Uiteraard zijn de bewoners behoorlijk ontdaan door het gebeurde en vragen zij zich af wie de indringers geweest zouden kunnen zijn. Roelf Gerrits Draijer en Anna Zweitses hebben daar de eerste ochtend bij de koffie wel een gedachte over. “Zeg Grietje, was jouw vader daar vannacht niet bij?”, klinkt het. Grietje Frits Weites reageert hier wat eigenaardig op. Alle reden voor Roelf en Anna om bij het eerste verhoor door de officier van justitie weer hun verdenking uit te spreken. Grietje ontkent echter ten stelligste. Toch bijt de officier zich vast in dit spoor.
Frits Weites, de vader van Grietje, is in 1765 geboren in Zuidlaren, maar woont al enige tijd met zijn in Noordlaren geboren vrouw Dina Alberts in Haren. Zij hebben zes dochters en een zoon Jan Frits Weites. Jacobus van Trojen, de schout van Haren, krijgt van de officier opdracht Frits Weites aan te houden en over te brengen naar Groningen. Voorts moet Van Trojen het nodige onderzoek doen. Frits Weites ontkent iets met de overval te maken te hebben en het gekke is, dat hij inderdaad ook niet een van de overvallers in de woning is geweest. Roelf en Anna hebben zich vergist, maar zij hebben de officier met deze foute informatie wel op het goede spoor gezet. Bij nader onderzoek blijkt Frits Weites een hemd aan te hebben waar de merken uit verwijderd zijn en dat door Oomke Luitjes Oomkes als het zijne wordt herkend. Voorts heeft Van Trojen in Haren gesproken met de boerenknecht Jannes Sjobbema, die heeft verklaard, dat Frits Weites hem drie weken eerder heeft verteld, dat je bij Luitje Oomkes ’s nachts wel duizend gulden op zou kunnen halen.
Dan houdt Grietje Frits Weites het niet meer. Ze slaat door en vertelt de officier van justitie de waarheid. Haar vader is inderdaad in september bij de woning geweest. Samen met ene Berend Wubbels, een kennis van haar zusje Albertje, uit Leegkerk en Johan Hendrik Rotman uit Haren. Berend Wubbels wilde na die mislukking direct de volgende nacht weer naar de woning van Luitje Oomkes gaan, maar dat heeft zij met haar zusters Albertje en Jantje, die vlakbij in Roodehaan dienstmeid is, tegen kunnen houden. In oktober is haar vader niet in de woning geweest, dat waren Berend Wubbels en Johan Hendrik Rotman. Haar vader stond buiten op de uitkijk. Onbedoeld vertelt Grietje niet helemaal de waarheid. Johan Hendrik Rotman was er in oktober niet bij, dat was ene Hendrik. Bovendien was haar haar broer Jan Frits Weites buiten bij haar vader. Enige tijd later lukt het de officier om de onbekende Hendrik te ontmaskeren als Johan Hendrik Siekman uit Wetsinge bij Adorp. Ook Siekman wordt gearresteerd, maar weet kort daarop te ontsnappen. Hij vlucht naar Duitsland, maar blijkt daar toch niet veilig voor de Nederlandse justitie. Bij Aurich wordt hij gearresteerd en terug gebracht naar Groningen. Na de inbraak hebben Frits Weites, Berend Wubbels en Johan Hendrik Siekman de buit verdeeld. Berend Wubbels is daarop verdwenen en nooit meer terug gezien. Bij Frits Weites en Johan Hendrik Siekman wordt hun aandeel in de buit terug gevonden.
Er volgt nu een proces tegen de daders. Wat zij gedaan hebben is niet mis. Een diefstal met een groot aantal verzwarende omstandigheden: met braak, gezamenlijk, met gewelddadigheden en in de nacht. Frits Weites verdient als medeplichtige en inspirator van de diefstal dezelfde straf als de daders. Het Hof van Assisen te Groningen veroordeelt Frits Weites, Johan Hendrik Siekman en Berend Wubbels (bij verstek) om op een schavot aan eene galg met de koorde gestraft te worden, dat er de dood na volgt. Johan Hendrik Rotman wordt veroordeeld tot geesseling met roeden, tuchthuisstraf voor 8 jaren en na expiratie daarvan tot gevangenzetting voor zes maanden. De straf voor Johan Hendrik Rotman wordt ten uitvoer gelegd op 12 september 1818 en Frits Weites en Johan Hendrik Siekman sterven op 24 februari 1819 ten aanschouwe van een groot publiek op het schavot, dat op de Grote Markt in Groningen pal voor het stadhuis is opgericht. De commies griffier van de rechtbank heeft de tenuitvoerleggingen bekeken vanuit het stadhuis en hiervan proces verbaal opgemaakt.
De familie van Frits Weites in Haren vervalt tot grote armoede. Echtgenote Dina Alberts overlijdt in 1821 in het armenhuis aan de Kerkstraat. Haar dochters Jantje en Albertje komen ook in het armenhuis terecht en overlijden daar beide in 1827. Zoon Jan is bij de strafzaak verder buiten beeld gebleven. Hij overlijdt ook jong. Grietje krijgt twee buitenechtelijke kinderen, maar trouwt uiteindelijk toch nog. Zij overlijdt in 1855 in Bedum.
Het laatste doodvonnis in Groningen wordt in 1838 voltrokken aan Okke Geerts Kluun. Na 1855 heeft in Nederland geen tenuitvoerlegging van de doodstraf meer plaats gevonden. In 1886 is het doodvonnis uit ons strafrecht geschrapt.
Bij de afbeelding: Grote Markt met stadhuis, aquarel A.J. van Proojen, foto Groninger Archieven (1785_06276).
De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Deze column is eerder gepubliceerd in het Harener Weekblad op 28 maart 2018