Wijbrandus Holwerda wordt op 6 december 1807 bevestigt als predikant te Haren. Hij gaat dan wonen in de pastorie aan de Kerkstraat (nu is daar de begraafplaats). Holwerda komt niet alleen naar Haren. Zijn gezin bestaat uit zijn vrouw Akke Douwes Vettervogel, zijn kinderen Dominicus, Jacomijntje en Trijntje en zijn schoonvader Douwe Wietzes Vettervogel. Op 18 december 1811 wordt in Haren nog een zoon geboren: Allardus Reinerus.
Gedoe om traktement
De eerste jaren na zijn aanstelling zijn er wat perikelen over het traktement van de dominee. Zo berichten R. Koops, H. Breeman en H. Hornhuis op 24 april 1815 aan de burgemeester, dat veel inwoners in het geheel niet meer bijdragen aan het traktement van de predikant, terwijl anderen vinden, dat ze in een lagere klasse ingedeeld moeten worden. En op 22 augustus 1817 bericht de burgemeester aan de gouverneur (= commissaris van de koning) over de jaarlijkse betaling aan predikant Holwerda. Aan Holwerda is bij zijn benoeming boven het rijkshonorarium een toelage toegezegd van f.250,-, per jaar, welk bedrag door de gezamenlijke ingezetenen van het kerspel Haren zou worden opgebracht. De gemeente heeft zich vervolgens verstaan met de ambtman van het Gorecht over de voldoening aan deze belofte. Dit met uitzondering van Jan Roelof Vos en Roelof van Dam, die zich niet wilden verbinden.
Jacomijntje en Huize Tavenier
Op 19 november 1812 trouwt dochter Jacomijntje Holwerda met de landbouwer Roelof Hoijtes Meursingh uit Kalkwijk bij Hoogezand. Op het eerste gezicht niets bijzonders, maar de bruid is net 16 en de bruidegom is 47! Jacomijntje en haar man krijgen drie kinderen. Zoon Hooite overlijdt kort na de geboorte, maar dochter Geessien en zoon Wijbrandus worden volwassen. Zij voeren de achternaam Meursingh, maar omdat ze allebei trouwen met een Hooites, ontstaan er weer allerlei nieuwe Hooites/Meursing varianten met en zonder streepje. Dat wordt nog ingewikkelder als zoon Roelof Hooites van Geessien Meursingh trouwt met zijn nicht, dochter Jacomijna Meursing van Wijbrandus Meursing. Roelof Hooites is een strokartonfabrikant en verdient een vermogen. Als hij in 1877 overlijdt, blijft zijn weduwe Jacomijna Hooites-Meursing dus geenszins onverzorgd achter. Integendeel, Jacomijna is vermogend en wil dat laten zien ook. Om wat andere gefortuneerde Groningers de loef af te steken geeft Jacomijna in 1903 de architect A. Th. Van Elmpt opdracht voor haar een exclusief huis te bouwen aan de Ubbo Emmiussingel. Velen van u zullen dat huis kennen onder de latere benaming en functie: de kraamkliniek Huize Tavenier. Misschien bent u er net als ik wel geboren.
De pastorie raakt leeg
Intussen wordt het stil in de pastorie. Schoonvader Douwe Akkes Vettervogel is in 1818 overleden. Zoon Dominicus is predikant geworden in Friesland, dochter Trijntje is in 1828 getrouwd met de predikant Jacob Zwierts te Zuidbroek en zoon Allardus is ook de deur uit om theologie te studeren. In 1830 woont alleen de dienstbode Grietje van Norg nog bij het domineesechtpaar in. Maar niet voor lang, want Grietje trouwt in 1833 met bakker Hendrik van Dam, zoon van de (boven al genoemde) schoenmaker Roelof van Dam. Bijzonder, want de familie Van Dam behoort tot de eerste groep personen, die enige jaren later bij de Afscheiding de Hervormde Kerk, en dus voornamelijk dominee Holwerda, de rug toe keert.
Het drama
Maar nu het drama. Op 7 juli 1833 wordt Akke Douwes Vettervogel dood gevonden in een put in haar woning. Ze is verdronken. De burgemeester stelt de volgende dag vergezeld van de heelmeester een diepgaand onderzoek in. Hij wil de dominee verhoren, maar dat lukt niet erg, omdat deze “uit hoofde ouderdom en ziekelijke gesteldheid” niet in staat is een verklaring af te leggen. De burgemeester richt zich daarom tot Roelf Koops jr., oud 33 jaar, koopman, en Lubertus van Oosten, oud 30 jaar, schoolonderwijzer, beide naburen van de dominee. Zij verklaren, dat toen de dominee op 7 juli om ongeveer 18.00 uur thuis kwam, hij alle deuren gesloten had gevonden en bij kloppen geen gehoor had gekregen. Dat hij toen vermoed had, dat zijn vrouw wellicht bij de buren was, maar dat hij daar geen spoor van haar had kunnen ontdekken. Dat hij daarop in zijn eigen huis had ingebroken en eerst naar de gewone slaapstek was gegaan. Maar hij haar ook daar niet had gevonden. Dat hij vervolgens het hele huis had doorzocht en uiteindelijk in het binnenhuis bij de regenbak was uitgekomen. Dat hij deze bak vervolgens had geopend en daarin een ladder zag staan, “hetwelke hem doet besluiten, dat zijne huisvrouw zich daarin van het leven zoude hebben beroofd”. Dat Holwerda toen om hulp had geroepen, waarop R. Koops als eerste was toegesneld en in de regenbak inderdaad het lijk van de huisvrouw van de predikant had ontdekt. Dat Koops vervolgens met de inmiddels ook gekomen L. van Oosten het lijk uit de put had gehaald en dat zij nog enige middelen in het werk hadden gesteld om het leven weder op te wekken, maar tevergeefs. “Dat het hun voorts ware voorgekomen, dat gemelde vrouw voor bedachtelijk in den regenbak was geklommen en zich derwijze van het leven beroofd had”. De heelmeester stelt vast, dat het lichaam geen tekenen van geweld vertoond. Er is dus inderdaad geen sprake van een misdrijf.
De laatste jaren
De zieke en verzwakte Holwerda blijft nog tot 9 maart 1838 in functie, daardoor ontbeert de Hervormde Kerk in Haren in een cruciale periode een inspirerend leider om een antwoord te geven op de afscheidingsbeweging, die in 1834 ontstaat onder leiding van Hendrik de Cock, die tot 1829 nog Holwerda’s collega in Noordlaren was. Holwerda overlijdt op 28 november 1839 te Groningen.
De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Deze column is eerder gepubliceerd in het Harener Weekblad op 1 mei 2019.