Het in de bovenstaande afbeelding weergegeven bericht schetst wel een hele trieste gang van zaken. De Rotterdamsche Courant is slechts een van de voorbeelden van landelijke kranten, waarin het bericht verschenen is. En wat het allemaal nog erger maakt: deze ramspoed was de zoveelste, die Derk Alberts Tuinman en zijn vrouw Egberdina Alberts Buringa overkwam. Laten we maar bij het begin beginnen.
Derk Alberts Tuinman wordt in 1799 geboren te Helpman. Zijn vader is daar moesker. Zijn ouders zijn redelijk welvarend en wonen in 1830 op het adres Helpman B7. Dit betreft een boerderijtje nabij de huidige T-kruising Van Houtenlaan en Coendersweg in Helpman. Het is aannemelijk, dat Derk in dit boerderijtje is opgegroeid. Derk had drie zusjes, waarvan er een waarschijnlijk jong is overleden. Omdat Derk de enige zoon is, krijgt hij vrijstelling van de dienstplicht.
Helpman behoort in deze tijd tot de gemeente Haren en dat zal tot 1 januari 1915 zo blijven. Een eigen kerk heeft Helpman niet. Kerkelijk valt Helpman onder de Hervormde kerk in Groningen met als kerkgebouwen de Martinikerk, de A-kerk en de Nieuwe Kerk. Derk is gedoopt in de Martinikerk. Die kerkelijke indeling lijkt misschien niet zo belangrijk, maar in de 19e eeuw is de kerk ook verantwoordelijk voor de armenzorg. Die zorg komt voor Helpman dus uit Groningen en dat is soms best lastig.
In 1828 trouwt Derk met Egberdina Alberts Buringa. Egberdina is geboren in Noordlaren, maar is al op jonge leeftijd met haar ouders verhuisd naar een nieuwgebouwd boerderijtje in Onnen (Zuidveld 13). Samen met Egberdina huurt Derk een woning van de landbouwer Wolter Goossens Groenendal. Deze woning ligt in de buurt van het Helperdiepje ongeveer op de huidige T-kruising Wagnersingel -Haydnlaan. Net als zijn vader heeft Derk een moeskerij. Zijn verse producten kan hij afzetten in de stad Groningen.
In 1829 wordt in het gezin van Derk en Egberdina het eerste kind geboren: dochter Derktje. In de jaren daarna volgen Willem (1831), Albert (1834), Grietje (1837, jong overleden), Grietje (1839), Albertje (1842), Willem (1843) en Annechien (1846). De eerste rampspoed treft het gezin in januari 1839. De zoontjes Willem en Albert verdrinken dan in het Helperdiepje. Over de omstandigheden waaronder dit gebeurd is, heb ik nog niets kunnen vinden. Zijn ze door het ijs gezakt? De burgemeester van Haren maakt op 12 januari 1839 melding van het voorval aan de officier van justitie. Helaas is in het gemeentearchief geen kopie bewaard van het door hem meegezonden proces verbaal.
In 1841 overlijden de ouders van Derk. Hij koopt dan zijn zusters uit en verhuist naar de ouderlijke woning. Een deel van de woning verhuurt Derk vervolgens aan de arbeider Tjakke Nuninga. Heeft hij zich vertilt aan die uitkoop? Of komt hij door een tweede tegenslag in zwaar weer terecht? Op 25 juni 1842 ’s middags om half drie breekt brand uit in de woning van Derk. De burgemeester bericht over deze brand aan de Commissaris des Konings: “door spoedige en doelmatig aangebragte hulp is het dat deze brand tot geene belendende gebouwen is overgeslagen, evenwel is men de brand niet meester kunnen worden, dan nadat bijna alle brandbare voorwerpen waren verteerd of verwijderd, zoodat er dan ook bijna niets als de muren is over gebleven”. De opstal is verzekerd, maar wellicht niet voldoende, bovendien is de gehele inboedel verloren gegaan.
In de jaren die volgen krijgen Derk en Egberdina het moeilijk. Hun jongste twee kinderen Willem en Annechien zijn ziekelijk. Dat leidt tot extra uitgaven. Op 12 januari 1850 meldt de boekhoudend diaken van de Nederlands Hervormde gemeente te Groningen, dat hij het gezin van Derk Tuinman vanwege de ziekte van de kinderen in onderstand heeft opgenomen. Maar Derk en Egberdina hebben te lang gewacht met het inroepen van hulp. Volgens de berichten in de krant, omdat ze te eergierig waren om hun ellende aan anderen te tonen. Ziekte en de felle koude doen de rest. De zevenjarige Willem wordt op zaterdagochtend 12 januari 1850 dood gevonden in een bedje van erwtenstro en op dinsdagochtend 15 januari 1850 blijkt ook zijn driejarig zusje Annechien overleden.
Schoolmeester Huisman start een inzamelingsactie voor het getroffen gezin. De Groninger Courant meldt, dat deze actie voldoende heeft opgeleverd om de man, de vrouw en de drie overige kinderen van voedsel en kleding te voorzien. Dat lijkt allemaal sociaal en positief, maar de werkelijkheid is ook hard en streng. Onderstand is wel mogelijk, maar alleen als eerst het eigen vermogen wordt aangesproken. Daarom lezen we al op 22 januari 1850 in de krant, dat op 31 januari daaropvolgend ten huize van de kastelein Giezen te Helpman de woning van Derk Alberts Tuinman en zijn vrouw publiek zal worden verkocht. Koper is de advocaat Jacobus Johannes Aricius Quintus, wethouder van de gemeente Haren, die dan op het buiten Rustlust in Helpman woont.
Derk overlijdt in 1856 en zijn vrouw Egberdina in 1857. Waar ze dan wonen, kan ik niet met zekerheid zeggen, maar gelet op de namen van de naburen, die de overlijdens aangeven, denk ik, dat ze op hun oude adres (of een deel daarvan) hebben kunnen blijven wonen.
De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 31.