Een groot deel van de Duitse beroepsbevolking was in de Duitse krijgsmacht opgenomen. Om het daardoor ontstane tekort aan arbeidskrachten op te vullen werden jonge mannen uit de bezette gebieden verplicht te gaan werken in Duitsland. Aanvankelijk beperkte de arbeidsdienstplicht zich tot de werklozen en krijgsgevangenen, maar in 1942 werden alle mannen, geboren tussen 1918 en 1922 en later vanaf 1915 opgeroepen. Vanaf september 1944 was de totale arbeidsinzet een feit. Alle mannen tussen 18 en 45 jaar dienden in Duitsland te gaan werken, tenzij zij onmisbaar waren. Naar schatting zijn er in Haren totaal 500 tot 600 mannen opgeroepen. Wie zich aan de arbeidsplicht wilde onttrekken moest gaan onderduiken.
De belevenissen van Otto Jansen
Otto woonde met zijn ouders aan de zandweg in Essen; hij was achttien jaar toen de oorlog uitbrak. In 1942 moest hij naar Duitsland om te werken. Hoewel hij voordien nimmer getekend had, werd hij in Berlijn tewerkgesteld als technisch tekenaar. Otto vond het wel een mooie baan, die bovendien goed betaalde. Het verblijf in Duitsland beviel hem aanvankelijk wel goed. Hij maakte de nodige luchtaanvallen in de vorm van bombardementen en beschietingen mee. Hoewel daar in zijn omgeving (Charlottenburg) wel in was voorzien heeft hij van de schuilkelders geen gebruik gemaakt. Branden, die ontstonden door afgeworpen fosforbommen, heeft hij helpen blussen door flink water aan te dragen en dat was bij fosfor nou net verkeerd. Tijdens wandelingen in de omgeving van Berlijn had Otto wel eens contact met groepen geallieerde krijgsgevangenen. In de stad zag hij groepen gevangen Joden, die zich onder bewaking door de straten voortsleepten. Als er een Jood aan het einde van zijn krachten op de grond viel, liepen de Duitse bewakers met hun dikke laarzen er zo over heen. En dan beweren ze later -aldus Otto- ook nog: “wir haben es nicht gewusst. “
Joodse onderduikers
Otto’s ouders in Haren hadden geruime tijd een ondergedoken Joods gezin in huis, de familie van Geuns van de Dilgtweg. Regelmatig kwamen er Joden langs de donkere Esserweg naar het huis van zijn ouders als er gevaar dreigde (fam. Boissevain). Ook was er enige tijd een Joods echtpaar Milhado ondergedoken; de man was een broer van de presentator van radio Oranje in Londen.
Kwalen
In Duitsland werd Otto getroffen door roodvonk (Scharlag). Hij moest worden opgenomen in een ziekenhuis en kwam terecht in een voormalige Irrenanstalt (gekkenhuis). De oorspronkelijke bewoners van deze inrichting waren inmiddels allemaal omgebracht. Binnen de inrichting was alles gelijk gebleven: een open zaal met toiletten, waar ook andere w.c.-bezoekers zaten en uiteraard tralies voor de ramen.
Na ontslag uit het ziekenhuis mocht Otto met Erholungsurlaub (ziekteverlof) voor een beperkte tijd naar huis. Hij had echter niet veel zin om naar Duitsland terug te keren en wendde zich tot zijn huisarts, dokter Kruizinga. Hij had een wondje aan zijn hak. Dokter Kruizinga, die wel meer jongens aan een kwaal hielp, adviseerde suiker in de wond te strooien waardoor deze groter werd. Het eerste uitstel van enkele weken werd een feit. Daarna veinsde Otto pijn in de keel en dokter Kruizinga stelde de diagnose op angina. Vanwege besmettingsgevaar hadden de Duitsers daarvoor respect. Opnieuw enkele weken uitstel. Maar ook daaraan kwam een einde. Dokter Kruizinga was aan het eind van zijn mogelijkheden en verwees Otto naar dr. v.d. Wal, internist in Groningen.
Deze stuurde hem voor nader onderzoek naar de radioloog, prof. Keizer. Het toeval wilde dat ook diens zoon in Berlijn was tewerkgesteld. De uitslag van het onderzoek was dat Otto een zweer aan de twaalfvingerige darm had. Hem werd zes weken rust voorgeschreven. Hij kreeg een briefje mee waarin stond omschreven waar hij pijn had en wanneer, zulks met het oog op eventuele controle. De rustkuur werd tot twee keer toe verlengd.
Toen begon het de Duitsers te vervelen en ze eisten een keuring door professor de Burlet (NSB), woonachtig in een riante villa in Harendermolen. Als het erg druk was bij professor de Burlet werden patiënten voor een foto ook wel doorverwezen naar de afdeling radiologie (prof. Keizer). In overleg met een verpleegster volgde Otto deze weg. De uitkomst was dat de zweer nog niet genezen was en er weer een periode van 6 weken rust werd voorgeschreven.
De Duitsers adviseerden Otto zich in Duitsland te laten afkeuren. Hij stemde zogenaamd toe. Na in de stationshal in Groningen de nodige formaliteiten te hebben vervuld, stapte Otto in de trein naar Duitsland. Hij stapte echter aan de andere kant weer uit de coupé. Met een perronkaartje, dat zijn ouders hem in de hand drukten, verliet hij het station.
Onderduiken
Vanaf dat ogenblik was Otto “vogelvrij” en maakte hij deel uit van het grote leger van onderduikers. Zijn eerste onderduikadres was bij de familie Hommes aan de Holsteinslaan. Hij verhuisde vervolgens naar de familie Bolt aan de Molenkampsteeg. Daar moest hij in goed overleg zijn plaatsmaken voor de ondergedoken Joodse familie Van Dam van de Dilgtweg. Otto verhuisde naar de overkant van de Molenkampsteeg naar de familie Jansen. Van Dam had een kledingfabriek in de Oosterstraat in Groningen. Na de oorlog mocht Otto zich daar een kostuum tegen fabrieksprijs laten aanmeten.
Otto kreeg een schuilnaam: Herman Gorter, O.T.-er (putjesgraver). Op zijn valse kaart vulde Otto zelf in hoeveel uren hij bij de O.T. had gewerkt. Toen bij zijn ouders er al in tijden geen controle van Duitse zijde was geweest, keerde Otto als onderduiker naar zijn ouderlijk huis terug. Daar waren i.v.m. eventuele razzia’s de nodige schuilvoorzieningen aangelegd. Daar de valse papieren aangaven dat Otto bij het putjesgraven was ingezet, was hij gedwongen overdag thuis te blijven. Hij heeft zich niet verveeld en allerlei werkzaamheden verricht, zoals typen van replieken en duplieken voor een advocaat in Groningen, het vernieuwen van de registratiekaarten van het paardenstamboek, het maken en begommen van sigarettenvloeitjes uit bijbelpapier, het maken van pentekeningen van de toren van Haren enzovoort.
En toen kwam op 14 april 1945 de bevrijding, die Otto in de omgeving van Essen intensief heeft beleefd.
Wil Legemaat voor de Harense Historische Vereniging Old Go
Dit artikel is gepubliceerd in Haren dé Krant in 2010