Baldadige jeugd

De heer op de bovenstaande afbeelding is Jan Arend Godert baron de Vos van Steenwijk. Hij werd geboren op 7 februari 1799 op het huis de Havixhorst in De Wijk bij Meppel. Hij overleed op 7 maart 1872 te Zwolle. Van 1846 tot 1866 was hij Commissaris des Konings in de provincie Drenthe. Maar waarom in deze reeks van verhalen over de historie van Haren aandacht voor deze heer? De reden is, dat hij tot verontwaardiging van Harens burgemeester Rudolf de Sitter door het verspreiden van nep-nieuws de goede naam van de gemeente Haren hevig in het geding bracht.

Op dinsdag 16 september 1851 schrijft De Vos van Steenwijk een brief aan Louis Gaspard Adrien van Limburg Stirum zijn collega Commissaris des Konings in de provincie Groningen. Hij schrijft dat hij op de voorgaande zondagavond per koets vanuit Groningen naar Assen reisde en dat toen “het dorp Haren passerende eenige baldadige jongens zich niet ontzien hebben mijn paarden te doen schrikken door, zooals mij voorkwam, iets op dezelve te werpen, waarvan het gevolg was, dat het rijtuig bijna op hol geraakt zou zijn, zoo niet eene bijzondere omstandigheid onheil had afgewend”. De Vos van Steenwijk voegt daar nog aan toe, dat op diezelfde avond een andere inwoner van Assen bij het doorrijden van Haren dezelfde baldadigheid heeft ondervonden. Ja, naar hij gehoord had, zouden iedere zondagavond reizigers langs de straatweg door het dorp Haren aan dusdanige baldadigheid worden bloot gesteld. Hij dringt er bij zijn collega op aan het gemeentebestuur van Haren aan te schrijven om tegen de bedoelde baldadigheden gestrengelijk te laten surveilleren.

Van Limburg Stirum is uiteraard zeer gepikeerd over wat zijn Drentse collega in Haren overkomen is. Hij vraagt direct een reactie van burgemeester De Sitter van Haren. Die komt er op 23 september 1851. De Sitter schrijft dat “de klagte van den Heer Commissaris des Konings in de provincie Drenthe ons smartelijk heeft aangedaan”. Hij heeft er alle begrip voor, dat deze brief ook voor Van Limburg Stirum hoogst onaangenaam is geweest, daar men “toch genegen is en zelfs verpligt een onvoorwaardelijk geloof te hechten aan feiten opgegeven door ambtenaren, eene zoo hooge stelling als die van Commissaris des Konings bekleedende”. Maar dan maakt De Sitter een forse draai en kondigt hij aan op een overtuigende wijze de klacht te zullen weerleggen. Weg dus de plicht de Commissaris des Konings van Drenthe onvoorwaardelijk te geloven.

Op zich wil De Sitter niet uitsluiten, dat er op zondagavond in Haren enige baldadigheden plaats vinden. Alle herbergen in het dorp zijn aan de doorgaande Rijksstraatweg gelegen en de jeugd uit Haren en het naburige Onnen is gewoon zich op zondagavond in het dorp te verenigen en bij goed weer op straat te wandelen. En met slechts één veldwachter voor het toezicht kun je nu eenmaal niet alles in de gaten houden.

Maar zo vervolgt De Sitter in zijn brief aan de Commissaris des Konings in de provincie Groningen op de genoemde zondagavond 14 september 1851 was er in Haren helemaal niets aan de hand. De Sitter baseert zich daarbij op de verklaringen van twee ‘geloofwaardige en rustige huisvaders’ in het dorp Haren woonachtig. De Sitter heeft deze beide mannen onder ede gehoord en van dat verhoor zijn processen verbaal opgemaakt. “Die getuigenissen zijn zoo volledig, dat alle schijn zelfs alsof de paarden van de heer Commissaris des Konings van Drenthe door toedoen van derden, hetzij door jongens of mannen aan den hol zouden zijn geraakt, wordt weg genomen, dewijl zij beide eenstemmig getuigen, dat ter plaatse waar de paarden begonnen te slaan niemand, geen mensch, op straat was”.

Wie waren deze ‘geloofwaardige en rustige huisvaders’ dan wel en wat hadden ze gezien? Het ging om de timmerman Jan Dekens en de wever Johan Frederik Wilhelm Steinhorst. Zij stonden op de bewuste avond te praten voor de deur van de woning van Dekens (nu Rijksstraatweg 205; meubelzaak Velderhof, vroeger Boomker) toen ze vanuit Groningen een koets aan zagen komen rijden. Het was al behoorlijk donker. Steinhorst had zijn kinderen al naar huis gestuurd en er was verder niemand op straat. Toen de koets vlak bij hun was hoorden ze ineens ‘klabats’. Steinhorst had geschrokken geroepen: “Mijn God, wat is dat, breekt die wagen”. Waarop Dekens had geantwoord: “neen, maar die paarden gaan aan de kletter”. Steinhorst had ook nog geroepen “Dat is een kwade stinkert van een paard, die is niet mak, die gaan aan de loop”. Volgens Dekens begon een van de paarden plotseling met de achterbenen tegen de koets te slaan. Daarop waren beide paarden in galop voort gehold en zoolang zij het hadden kunnen horen hadden de paarden niet opgehouden met de achterbenen tegen de koets te slaan. De beide heren waren daarop de koets zo snel mogelijk achterna gelopen en vonden hem terug bij de Landhuishoudkundige school (Rijksstraatweg 241; nu kantoorgebouw Maartensstee). De knecht van De Vos van Steenwijk had toen gezegd dat de jongens in Haren iets naar de paarden hadden gegooid. Dekens had toen direct gezegd: “Mijn lieve man, daar is niets van waar, jou paarden binnen zelf begunt”.

De Vos Steenwijk had zelf van de aanleiding tot het op hol slaan van de paarden niets meegekregen. Hij had alles ‘van horen zeggen’. Dat gold ook voor de verhalen over overlast die de andere inwoners van Assen in Haren zouden hebben ondervonden. Burgemeester De Sitter sluit zijn rapportage aan de Commissaris des Konings in de provincie Groningen dan ook af met de opmerking, dat hij de verdere behandeling van de zaak waarin de goede naam van de gemeente Haren zoo hevig werd aangetast aan het verlicht en bezadigd oordeel van de Heer Commissaris overlaat. Wat vervolgens het antwoord richting De Vos van Steenwijk is geweest, weet ik helaas niet.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 89.

Huize Bezoeki (later Voorhout)

Kent u het huis op de foto nog? Ruim 25 jaar geleden stond dit huis, genaamd Voorhout, nog aan de Rijksstraatweg 340 in Haren. Toen werd het afgebroken en vervangen door een zeer riant landhuis.

De historie van het huis Voorhout begint in 1851. Op 6 februari van dat jaar vroeg François Eliza Jakob van Oosten de Bruijn Prince vergunning voor het bouwen van een woning “te bouwen van steen en met pannen gedekt” aan de Straatweg te Haren. Twee weken later kreeg hij van burgemeester en assessoren (= wethouders) de gevraagde vergunning. Wie was deze François Eliza Jakob van Oosten de Bruijn Prince (voor het gemak noem ik hem verder François)? Ten tijde van de aanvraag van de vergunning woonde hij in Glimmen. Ik neem aan bij de bekende orgelbouwer Petrus van Oeckelen. Niet omdat hij bij Van Oeckelen in dienst was, maar omdat hij in september 1851 trouwde met Catherina Anna Margaretha van Oeckelen, de dochter van Petrus.

Wat deed deze François dan wel en hoe kwam hij aan maar liefst die driedubbele achternaam? Om met dat eerste te beginnen, ik heb van François geen enkele vermelding van een beroep kunnen vinden. Hij deed dus mogelijk niets anders dan teren op het van zijn ouders geërfde vermogen en dat vermogen was stellig grotendeels vergaard in Nederlands Indië. François werd op 19 januari 1827 geboren te Soerabaja. Zijn ouders waren daar in 1820 gehuwd. Vader Jean François de Bruijn Prince maakte carrière in de bestuurlijke hiërarchie van Nederlands Indië. In 1836 was hij resident van Bezoeki op Oost-Java. We weten dat, omdat dit zijn laatste functie was. Hij overleed namelijk op 21 april 1836 te Bezoeki. Zijn weduwe verhuisde naar Soerabaja, maar ook zij overleed nog in datzelfde jaar. François is dan nog geen 10 jaar en wees. Hij heeft een broer die twee jaar ouder is en een jonger zusje. Wellicht kwam François na het overlijden van zijn ouders naar Nederland. Duidelijkheid heb ik daar niet over. Zijn broer bleef waarschijnlijk in Nederlands Indië. Hij overleed daar in 1851 op 26 jarige leeftijd te Madjokarta. Hij was toen ambtenaar en controleur van het gouvernement en liet een weduwe met twee zeer jonge kinderen achter.

En dan al die achternamen. Dat is gewoon een kwestie geweest van vastplakken. De grootouders van de grootmoeder van François waren de predikant Cornelis de Bruijn en Elizabeth van Oosten. Zij trouwden in 1725 te Amsterdam. Hun zoon werd belangrijk in Haarlem en was daar zelfs een jaar burgemeester. Daar paste blijkbaar een wat chiquere naam bij en daarom ging hij door het leven als Gerrit Willem van Oosten de Bruijn. Die dubbele achternaam werd ook gevoerd door de grootmoeder van François. Deze grootmoeder trouwde met François Jacob Prince. Hun kinderen voerden vervolgens de achternaam De Bruijn Prince. De naam Van Oosten bleef even uit beeld, tot onze François ook deze naam weer uit de kast haalde en zo een driedubbele achternaam ging voeren. Tot nageslacht met deze fraaie namen is het overigens niet gekomen. Het huwelijk van François en Catherina van Oeckelen bleef kinderloos.

De aanvraag voor de bouw van de woning verliep, zoals we boven zagen, erg vlot. Voor de naam van de woning greep François terug op zijn jeugd in Indië. Het werd huize Bezoeki. Misschien een extra aanwijzing waar de financiering vandaan kwam. De ontsluiting van het bouwperceel bleek een veel lastiger verhaal dan de bouw van de woning zelf. François wilde zijn perceel met een dubbele in- en uitrit aansluiten op de Rijksstraatweg. Dan kon je er mooi met een rijtuig aan de ene kant inrijden en aan de andere kant er weer uit. Voor het uitzicht vanuit de woning zouden bovendien 12 eiken boompjes langs de straatweg gekapt moeten worden. Een verzoek tot dit alles diende François op 24 februari 1851 in bij de Minister van Binnenlandsche Zaken. Die stuurde het verzoek ter advisering door aan de Commissaris des Konings in de provincie Groningen en deze stelde het vervolgens om advies en consideratiën in handen van de Hoofdingenieur van de Waterstaat. Ambtelijke molens draaien langzaam zou je denken, maar dat viel best mee. Al op 13 maart adviseerde de Commissaris des Konings aan de minister. En dat advies was: niet meewerken aan het gevraagde. Wat was het geval. Recht tegenover de door François te bouwen woning lag tol nr 2 in de Rijksstraatweg van Groningen naar Assen (de eerste tol was in Helpman en de tweede tol in De Punt aan de Drentse kant van de brug over het Noord-Willemskanaal). Wat nu als François twee toegangen tot zijn perceel kreeg? Dan bestond het risico dat gebruikers van de straatweg via het terrein van François om de tol heen reden. De Hoofdingenieur van de Waterstaat adviseerde dat risico niet te accepteren en de Commissaris was dat men hem eens. Ook over het kappen van de bomen was de Hoofdingenieur duidelijk “wat de opgaande bomen aangaat, zoo komt het mij niet wenschelijk voor te zeer de wegruiming te bevorderen en dus zulks voor iedere ondergeschikte bouwhoeve of arbeiderswoning toe te staan, maar alleen voor zoveel door een of andere boom eene in- of uitrede wordt bemoeijelijkt. De boomen toch veraangenamen algemeen de weg, hebben of verkrijgen waarde en belemmeren zoo al, dan toch zeer weinig het uitzigt”. Ik neem aan dat François uiteindelijk genoegen heeft genomen met één inrit, maar de stukken daarover heb ik nog niet gevonden.

François en Catherina hebben maar kort in hun ‘Huize Bezoeki’ gewoond. In het voorjaar van 1857 verhuisden ze naar de stad Groningen. Het huis werd verhuurd. In eerste instantie aan Pieter Pieters en zijn gezin. Zoon Jan Pieters die in de eerste helft van de 20e eeuw in Haren bekendheid genoot als houder van het postkantoor werd hier geboren. Maar net als zijn ouders is ook François geen lang leven gegund. Op 3 maart 1859 stond onder andere in de Opregte Haarlemsche Courant het volgende: “Den 27 sten Februarij 1859, overleed te Haren, nabij Groningen, ten gevolge van een noodlottig toeval, in den ouderdom van 32 jaren, de Heer François Eliza Jacob van Oosten de Bruijn Prince, echtgenoot van Vrouwe C.A.M. van Oeckelen”. Wat dat noodlottig toeval is geweest, is mij nog niet duidelijk geworden. François overleed te Glimmen, naar ik aanneem bij zijn schoonfamilie.

Huize Bezoeki werd vervolgens enige decennia gebruikt als buitenhuis. Dit is het ook nog als in 1905 mevrouw Mathilda Bücker-Bosselaar vergunning krijgt voor een verbouwing. Deze mevrouw Bücker is een zeer interessante dame. Ze was met haar tweede man, de spoorwegbeambte Eduard Johan Bücker, omstreeks 1895 van Utrecht naar Groningen verhuisd. Vervolgens behaalde ze in 1896 het diploma voor verloskundige. Daarna vestigde ze in Groningen een eigen bureau voor beperking van het kindertal. Dit onder de vlag van het ‘Nieuw Malthusianisme. Laten we het maar houden op een consultatiebureau van de NVSH avant la lettre. Nadat ook haar tweede man in 1900 was overleden, hertrouwde ze In 1902 ze met de 17 jaar jongere Lucas Hendrik Westphal. Ze bleef echter werken onder haar oude naam, weduwe Bücker-Bosselaar. In 1909 overleed ze, 49 jaar oud. Haar weduwnaar ging toen in Huize Bezoeki wonen en vestigde daar een makelaarskantoor. Over hem lezen we decennia later in het Nieuwsblad van het Noorden van 13 april 1956: “In het R.K. ziekenhuis te Groningen is overleden de 79-jarige makelaar L.H. Westphal. De heer Westphal werd op 3 augustus 1877 te Assen geboren en vestigde zich in 1909 in een villa aan de Rijksweg tussen Haren en Harenermolen. De thans overledene was vooral voor de oude Hareners een bekende figuur, hoewel hij de laatste jaren een teruggetrokken leven leidde”. Na Westphal werd Kornelis Anko Themmen eigenaar. Mogelijk heeft hij de naam van het huis gewijzigd.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 88.

Het trieste einde van Willem Jans Harms

Willem Jans Harms woonde in 1830 met zijn vrouw Aaltje Jans en vier kinderen aan de Oosterweg in Haren. Ongeveer tegenover de huidige Grootslaan. Willem was in 1777 geboren te Glimmen en op 16 maart 1777 gedoopt in de kerk te Noordlaren. Ook zijn vrouw Aaltje Jans kwam uit Glimmen. Hij was met haar in 1803 getrouwd in de kerk te Noordlaren. De burgerlijke stand bestond toen nog niet, zodat de registratie van geboorten (via de doop) en huwelijken een kerkelijke aangelegenheid was.

Willem en Aaltje hadden het niet breed. Dat kunnen we afleiden uit een briefwisseling tussen schoolmeester Nicolaas Dekker van de school aan de Kerkstraat in Haren en het gemeentebestuur. Een belangrijke inkomstenbron voor de schoolmeester waren de schoolgelden die de ouders van de leerlingen betaalden. Voor onvermogende en minvermogende ouders betaalde de gemeente het schoolgeld. In 1824 werd dochter Geesje Harms het gehele jaar voor rekening van de gemeente onderwezen en in 1825 gold dat zelfs voor drie kinderen van Willem en Aaltje, maar toen alleen voor de zes wintermaanden. Waarschijnlijk moesten de kinderen de andere maanden met hun ouders op het land aan het werk.

Tussen 1830 en 1834 zal Willem Jans Harms met zijn gezin verhuisd zijn naar een woning tussen Haren en Onnen. Helaas is niet duidelijk waar precies. De akte van overlijden dd 20 januari 1834 van Willem had daar duidelijkheid over kunnen geven, maar in die akte wordt slechts vermeld dat Willem is overleden in Wijk A van het dorp Haren zonder vermelding van het huisnummer. Woningen aan het huidige Felland vallende onder wijk A van Haren waren er toen nog niet. Willem zal met zijn gezin dus waarschijnlijk hebben gewoond aan de huidige Onnerweg in Haren.

Het overlijden van Willem Jans Harms is de aanleiding voor dit verhaal. Hij kwam namelijk nogal triest aan zijn einde. We lezen dat in een brief gedateerd 19 januari 1834 van de burgemeester aan de gouverneur (= Commissaris van de Koning). “Ik heb de eer u kennis te geven, alsdat op laatste zaterdag den 18 dezer in de agtermiddag tusschen 4 en 5 uren, de persoon van Willem Harms oud 56 jaren, in mijne gemeente woonachtig en wel tusschen Haren en het karspel Onnen, zijnde gehuwd en hebbende vier kinderen, arbeider van beroep en overigens zeer behoeftig, juist op het ogenblijk dat hij in zijne deur stond door een ongelukkig geweerschot zodanig aan het hoofd is getroffen geworden, dat de dood onmiddellijk daarop volgde”. De burgemeester meldt verder, dat hij zich na het eerste bericht daarover dadelijk naar de plek des onheils heeft begeven en dat er nog met geneeskundige hulp is getracht het leven van Willem Harms te redden, maar tevergeefs.

Dan is vervolgens uiteraard de vraag: wat is daar gebeurd? Wie is verantwoordelijk voor de dood van Willem Jans Harms? De officier van justitie in Groningen bemoeit zich nu ook met de zaak en hij concludeert op grond van een verhoor van de jachtopziener, dat er waarschijnlijk een afgedwaalde kogel tijdens een vossenjacht Willem noodlottig is geworden. Een aantal deelnemers aan die vossenjacht zou op de 18e januari 1834 aanwezig zijn geweest in de herberg van een zekere Essing te Onnen. De burgemeester krijgt opdracht deze Essing daarover te verhoren. Uit onderzoek van de burgemeester blijkt dat met de persoon Essing de voerman, landbouwer en kastelein Kars Eisses bedoeld zal zijn. Deze heeft een herberg net ten zuiden van het dorp Onnen (huidig adres Dorpsweg 56 te Onnen). De burgemeester kan op 22 januari 1834 het proces verbaal van het verhoor van Kars Eisses toezenden aan de officier van justitie. Hij verklaarde “dat hij dien gansche dag niet in huis is geweest, dat hij in den morgen van die dag was uitgegaan met paard naar den Middelhorst agter Haren om hout te vervoeren, dat hij eerst tegen den avond huiswaarts was gekeerd, dat hij op zijne terugreis het huis van Willem Harms was voorbij gereden, toen reeds het ongeluk aldaar had plaats gehad, waarvan men hem ter plaatse had kennis gegeven, alwaar den comparant niet wiste van het gezelschap hetwelke zich ten zijne huize heeft bevonden, dat zijne huisvrouw Aaltje Oosterveld op den dag te huis was geweest, doch aan hem niets meer had verklaard, dan dat er vossejagers waren geweest”.

Die constructie, waarbij de vrouw des huizes feitelijk de tapperij bestierde en de man elders aan het werk was, was in de 19e eeuw heel normaal in de gemeente Haren. Uiteraard verhoorde de burgemeester vervolgens ook Aaltje Oosterveld, de vrouw van Kars Eisses. Zij bevestigt dat op de bewuste dag een groep vossenjagers bij haar is geweest en noemt als namen van deelnemers: Egbert Abbring, Jan Folkerts de Vries, Tonnis Houwing, Jan Bos, Hendrik Berends de Jager en Roelf Pieters. Ook waren er nog acht studenten. Voorts verklaart ze dat het gezelschap ongeveer een uur bij haar is geweest, dat ze uit de richting van Noordlaren gekomen waren, maar dat ze niet weet in welke richting ze vertrokken zijn.

Blijkbaar heeft de officier van justitie ook zelf verder onderzoek gedaan, want hij komt met een lijstje namen van personen die mogelijk ook bij de vossenjacht betrokken waren en dat waren niet de eerste de besten: wethouder Jan Vos en zijn schoonzoon (en later wethouder) Lucas Rummerink, twee zonen van wethouder Roelf Koops, Chirstoffer van Boekeren, voormalig exploitant van de herberg De Jagtwagen in Haren, landbouwer Egbert van Hemmen en de zoon van Jan Veltman, burgemeester van Noorddijk. De burgemeester hoort ook al deze personen en stuurt de processen verbaal daarvan op 27 januari 1834 naar de officier van justitie.

En dan? Helaas horen we dan niets meer van de zaak. Geen van de in 1834 door de rechtbank te Groningen gewezen vonnissen heeft op de dood van Willem Jans Harms betrekking. De officier van justitie zal de zaak wel geseponeerd hebben bij gebrek aan bewijs richting een mogelijke dader en van zijn archief is niets bewaard gebleven. Zo zullen we nooit weten wie verantwoordelijk was voor het trieste einde van Willem Jans Harms en zo eindigt ook dit verhaal een beetje in mineur. De enige die wellicht garen spon bij de hele affaire was Reintje de Vos en daarom mag hij op de foto.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 87.

Noordlaarders in het gevang

Op 13 juli 1810 krijgt de officier van justitie bevel om Rikke Jans en Hindrik Kloots te Noordlaren te arresteren en in voorlopige hechtenis over te brengen naar het Geregthuis te Hoogezand. Dat klinkt niet best. Welk misdrijf hebben zij begaan? Gelukkig biedt het verhandelde ter zitting van het Geregt Gorecht en Sappemeer de volgende dag daarover enige informatie. Allereerst blijkt er een misverstand rond de persoon Rikke Jans. Een persoon met deze naam heeft de officier in Noordlaren niet kunnen vinden. Wel was er een Sikke Jans en de officier heeft door nader onderzoek vastgesteld, dat diens zoon Jannes Sikkens de gezochte misdadiger moest zijn. Ook wordt ter zitting duidelijk wat Jannes Sikkens en Hindrik Kloots hebben misdaan. Zij hebben uniformkleding gekocht van gedeserteerde militairen en wel van de karabiniers Buijtendijk, Van Eijsden en Zwijnsbergen van het tweede bataljon Regiment Jagers. Jannes Sikkens en Hindrik Kloots verweren zich door te zeggen, dat de drie personen zich voordeden als oud-militairen en dat zij zich er dus geenszins van bewust waren geweest militaire kledij te kopen.

Overigens is die 13e juli 1810 wel een bijzondere datum. Op diezelfde dag komt een einde aan het Koninkrijk Holland en worden de Nederlanden ingelijfd bij het Franse rijk. Keizer Napoleon heeft het nu ook in Nederland voor het zeggen.

De rechter in Hoogezand wenst bij de behandeling van de zaak tegen Jannes Sikkens en Hindrik Koops niet over één nacht ijs te gaan. Allereerst wenst hij dat de luitenant Veere en de korporaal Van Eijbergen gehoord worden over in welke kleren de bedoelde militairen waren gedeserteerd en of zij ook wapenen bij zich hadden. Voorts heeft hij in de hem toegezonden verklaringen gelezen, dat er twee kapotten (overjassen) en twee pantalons van de karabiniers gekocht zijn, maar het is hem niet duidelijk welke kledingstukken door Jannes Sikkes en welke door Hindrik Koops gekocht zijn. Dat moet nader worden uitgezocht. Voorts acht hij het nodig dat de genoemde kledingstukken aan het Gerecht worden gezonden om aan de beschuldigden vertoond te kunnen worden.

Als ik het goed begrijp zitten Jannes Sikkens en Hindrik Koops een maand later nog steeds vast in Hoogezand. De officier krijgt dan toestemming ze voor het gerecht te dagen. Voorts meldt de commissaris rapporteur, dat de drie militairen op grond van een keizerlijk pardon uit detentie zijn ontslagen en terug gezonden zijn naar hun eenheid. Zij zouden nu als getuigen gehoord kunnen worden in de zaak tegen Jannes Sikkens en Hindrik Kloots. Dat horen van militairen is overigens geen eenvoudige zaak. Het kost veel tijd. Pas op 10 oktober 1810 zijn de gewenst verklaringen ontvangen van luitenant Veere en korporaal Eijbergen en dat betekent dat eindelijk op 13 oktober 1810 de inhoudelijke behandeling van de zaak voor de rechtbank kan plaats vinden. Die inhoudelijke behandeling leidt tot verrassende conclusies en een even verrassende uitkomst.

De rechtbank stelt dan vast dat uit “ingewonnen informatiën, beëdigde verklaringen van getuigen en gehouden examina is gebleken:
- dat de gevangen Hindrik Roelfs Kloots, volgens zijne verklaring in het 53e jaar oud, geboren te Zuidlaren, woonachtig te Noordlaren, alwaar hij een kleine boerderij gebruikt, op den 19 van den zomermaand 1810 des middags van drie karabiniers behorende tot het gewezen eerste regiment jagers, in zijn huis heeft gekocht twee kapotten of overjassen en een lange groene broek, zijnde alle militaire kledingstukken; 
- dat de gevangene deswegens in criminele detentie getrokken, erkende op dien tijd een overjas en een lange groene broek gekocht te hebben, de eerste voor vier en de laatste voor een gulden van drie hem onbekende personen, ontkennende een tweede overjas van hen gekocht te hebben, dragende de gevangene daarbij tot zijner verontschuldiging voor, noch de wet gekend te hebben, waarbij verboden wordt klederen van militairen te kopen, noch dat de verkopers militairen waren, noch dat de door hem gekochte kleederen, kledingstukken van militairen waren;
- dat, ofschoon in het algemeen niemand zich op de onkunde van de wet kan beroepen, des gevangene stellige verklaring dienaangaande ten hoogsten waarschijnlijk is geworden, doordien het bij het proces is gebleken, dat de publicatie van den 10 van lentemaand 1807 tegen het kopen van militaire kledingstukken, niet naar den inhoud van art. 14 van dien wet in Noordlaren is bekend gemaakt, zijnde die wet niet in een herberg te Noordlaren bezorgd, noch aldaar ter lezing hebbende voorgehangen;
- dat des gevangens voorgeven van de verkopers dier kledingstukken niet voor militairen te hebben herkend, niet als ongeloofwaardig heeft mogen worden beschouwd, omdat zoo al ooit door het zijdelings van den weg gelegen dorp Noordlaren militairen zijn getrokken, dezelve alsdan voor zeker in vol uniform en wapenuitrusting zullen zijn geweest, terwijl een soldaat zoodanig uitgedoscht zoowel ten plattenlande als in garnizoenen kan worden herkend en voorts, omdat de verkopers niet in vol uniform en wapenuitrusting waren, maar in hunne zoogenoemde kleine uniform, zijnde hunne dagelijksche grijze buisjes en grijze jassen gekleed waren, eene kleding die wel in de garnizoenen, maar voor zeker minder ten plattenlande algemeen bekend is. Hebbende het niet kunnen worden bewezen, dat de verkopers toentertijd hunnen sabels onbedekt bij zich droegen, hetwelk door de gevangene wordt ontkend;
- dat ook des gevangens voorgeven van de gekochte kleederen niet voor kledingstukken van militairen te hebben herkend vrij waarschijnlijk is bevonden, dewijl daaraan volgens de verklaring van den luitenant T.L.L. Veere en den sergeant Lodewijk Esan geen andere bijzondere teekenen waren, dan passanten in den kraag met geel afgezet, iets hetwelk wel bij militairen, maar bezwaarlijk bij een landman voor een distinctief militair teeken zal worden beschouwd, terwijl de lange groene broek geen bijzonder teeken had, ja zelfs geen uniforme, maar verschillende knopen daaraan waren;
- dat hiertegen wel schijnt te strijden de verklaring van de gevangene, dat de verkopers zeiden militairen te zijn en hun paspoort gekregen te hebben, waaruit hij dan gewaar wierdt, dat zij militairen waren, hoezeer hij het anders niet wist, maar van den anderen kant is het ook wel te begrijpen, dat de gevangen onbekend met militairen, personen zonder uniform voor zich ziende, derzelve verklaring van paspoort gekregen te hebben, ligtelijk konde geloven, zonder daarom met de wet bekend te worden welke verbied militaire kledingstukken te kopen; 
- dat het derhalve zeker is, dat de gevangene van militairen heeft gekocht een of twee kapotten en een broek tot hunne kleederen behoorende, maar het niet zeker is, dat hij dit wetende gedaan heeft, noch ook, dat hij het verbod der wet, niet naar het voorschrift gepromulgeerd heeft gekend”.

Zo loopt na drie maanden in het gevang te hebben gezeten de gehele zaak toch nog gunstig voor Hindrik Kloots ( en evenzo voor Jannes Sikkens) af en wordt hij door de rechter “regt doende in naam en vanwege zijner Majesteit den Keizer” uit de detentie ontslagen.

Helaas bestaan er geen afbeeldingen van eenvoudige Nederlandse militairen uit de Franse tijd. Daarom maar een plaatje van keizer Napoleon die zijn troepen toespreekt.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 86.

Subcategorieën

Old Go

De Harense Historische Vereniging Old Go is opgericht in januari 2010 en houdt zich bezig met de geschiedenis van de voormalige gemeente Haren. De gemeente bestond uit de dorpen Haren, Glimmen, Onnen en Noordlaren en de buurtschappen Essen, Dilgt en Hemmen. Op 1 januari 2019 is de gemeente Haren in het kader van de gemeentelijke herindeling samengegaan met de gemeenten Groningen en Ten Boer. 

Gevarieerd aanbod

Lezingen en excursies

Organisatie Open Monumentendag 

Uitgave van Harens Old Goud, 2x per jaar, een tijdschrift met een breed aanbod van artikelen en oude foto's

Publicaties in Haren de Krant

Presentatie en promotie op evenementen.

Info-centrum

Kom eens langs in het Info-centrum van Old Go! Elke eerste donderdag van de maand kunt u van 14.00 tot 16.00 uur bij ons terecht voor inzage in ons archief. We hebben een luisterend oor voor uw (oude) verhalen met of zonder foto’s. Voor vragen en informatie kunt u mailen naar info@oldgo.nl. Het adres is: Oude Brinkweg 12A, Haren; de trap op naar boven.   

Contact

Wilt u lid worden?  Zie ons aanmeldingsformulier. 

Heeft u een algemene vraag of opmerking:  info@oldgo.nl

Wilt u een artikel of foto's aanbieden voor Harens Old Goud: redactie@oldgo.nl