Botanicuslaan

De bovenstaande situatietekening uit 1932 heeft betrekking op de aanleg van de Botanicuslaan. Ik wil met mijn verhaal echter niet starten in 1932 maar in 1915. Ook voor de situatie in die periode biedt de kaart voldoende houvast. Aan de onderzijde van de kaart loopt de Rijksstraatweg. Helemaal links zien we 't Huis de Wolf (1) en rechts eindigt de getekende bebouwing bij de Molenweg (2). Bij (4) zien we het kruispunt Molenweg/Kromme Elleboog/Kerklaan. Behalve Huize de Wolf staan er nog een paar interessante gebouwen op de kaart. Bij (3) zien we de pastorie van de Hervormde kerk, bij (5) de boerderij die is afgebroken bij de bouw van het Biologisch Centrum in de jaren ’60 en bij (6) een rijtje woningen aan de westzijde van de Rijksstraatweg ter hoogte van de Potgieterlaan.

Die laatste rij woningen vormde tot 1940 de entree van het dorp Haren. Ik heb daar in 2022 de column ‘De entree van Haren’ over geschreven. Het ging om totaal verkrotte woningen, waarvan een aantal in 1920 onbewoonbaar werden verklaard. Tegenover deze rij woningen stond aan de oostzijde van de Rijksstraatweg nog zo’n rijtje woningen. Dit buurtje was ook wel bekend als Kattenhage. Het was een sloppenwijk, een slobberbuurt. Kort na 1915 vinden aan de oostzijde van de Rijksstraatweg een aantal interessante ontwikkelingen plaats. Het Rijk koopt 't Huis de Wolf inclusief de boerderij (5) met bijbehorende gronden en legt hier het eerste deel van de Hortus aan. Tegelijkertijd komt aannemer Scholtmeijer als eigenaar van de krotten aan deze zijde van de straat in beweging. Hij ruilt grond met de Hervormde kerk, waardoor bouwmogelijkheden ontstaan voor de woningen Rijksstraatweg 90 tm 96. Vervolgens verkoopt hij de krotwoningen aan de aannemer Geert Hensema. Hensema verwerft daarna ook het gehele achterliggende terrein, waardoor hij eigenaar wordt van het totale op de kaart rood omkaderde perceel.

Hensema heeft grote plannen. Hij wil niet alleen woningen bouwen aan de Rijksstraatweg, maar ook aan een nieuw aan te leggen weg. Het gemeentebestuur is enthousiast. Vooral omdat er signalen zijn dat ook het Rijk met een deel van de nieuwverworven terreinen van Huize de Wolf wel wil deelnemen aan de plannen. Zoiets vraagt een grondige aanpak. Daarom zoekt het gemeentebestuur contact met het gerenommeerde architectenbureau Granpré Molière, Verhagen en Kok te Rotterdam. In 1920 ontvangt het gemeentebestuur een eerste concept voor een uitbreidingsplan van het dorp Haren. Daarna wordt het echter stil. Een jaar later moet architect Pieter Verhagen vanuit Rotterdam berichten dat het bureau onvoldoende capaciteit heeft om de opdracht af te ronden. Het gemeentebestuur is weer terug bij af. Het enige tastbare resultaat van de contacten met Verhagen cs is een schetstekening met daarop een nieuwe weg die vanaf Huize de Wolf loopt tot de Kerkstraat. Intussen heeft Hensema in 1917 voor zichzelf de woning Rijksstraatweg 88 gebouwd. De strop van de gemeente met het Rotterdamse bureau is voor hem geen reden de verdere uitwerking van zijn plannen in de ijskast te zetten. Hij schakelt de architect Eelkema in en vervolgens ook het bekende architectenbureau Kuiler en Drewes. Dit resulteert in de bouw van de woningen Rijksstraatweg 82, 84 en 86. Ook komen er voorstellen voor nieuwbouw op het achterliggende terrein. Een naam voor deze nieuwe wijk is er al: Wilhelminapark.

Hensema is in de periode 1917-1925 op veel meer fronten actief. Hij is vooral aannemer van wegwerken in de drie noordelijke provincies. Maar als bouwaannemer is hij ook verantwoordelijk voor de bouw van de Tuindorpschool aan de Waterhuizerweg in Haren. Aan de zuidzijde van het dorp bouwt hij voor eigen risico de twee dubbele woningen Rijksstraatweg (235/237 en 241/243) ter weerszijden het Verenigingsgebouw (voorheen Landhuishoudkundigeschool en nu kantoorgebouw Maartensstee). Op het achter deze woningen gelegen terrein bouwt hij de boerderij Westerse Drift 80 (later in gebruik bij bloemisterij Uiterwijk, inmiddels afgebroken).

Maar het Wilhelminapark komt er niet. De gemeente vindt dat de door Hensema geprojecteerde straat niet voldoet aan de bouwverordening en het Rijk doet moeilijk over de aansluiting van het riool op de Rijksstraatweg. Hensema wordt waarschijnlijk ook geconfronteerd met financiële tegenvallers en mogelijk met een afnemende gezondheid. Hij overlijdt op 4 april 1931 en een maand later wordt zijn nalatenschap failliet verklaard. Makelaar en caféhouder Horst koopt dan het nog onbebouwde achterliggende terrein en werkt samen met de gemeente de bouwplannen verder uit. De Molenweg en de Hortuslaan zijn dan inmiddels al gerealiseerd. De droom van het bureau Granpré Molière, Verhagen en Kok uit 1920 is echter niet vergeten. Vandaar dat de nieuwe straat tussen de Kerkstraat en de Molenweg in 1926 alvast de naam Hortuslaan heeft gekregen. Deze straat kan dan in de volgende fase verlengd worden richting de Rijksstraatweg. Maar dan blijkt dat het Rijk niet mee wil werken en dat brengt ons bij de afgebeelde kaart van 12 augustus 1932. Het op de kaart aangegeven traject A blijkt niet mogelijk, omdat dat traject gedeeltelijk loopt over rijksgrond (later zal hier het Biologisch Centrum worden gebouwd). Er moet gekozen worden voor traject B. Van een doorlopende straat kan geen sprake meer zijn. Voor BenW is dit aanleiding om de gemeenteraad in april 1933 voor te stellen de straatnaam Hortuslaan te wijzigen in Kamplaan. De nieuwe weg langs de Hortus kan dan de naam Hortuslaan krijgen. De gemeenteraad beslist echter anders, de Hortuslaan blijft Hortuslaan en de nieuwe weg krijgt de naam Botanicuslaan. Behalve Albertus Horst werken ook andere eigenaren graag mee aan de realisering van de nieuwe straat. Zo bouwt de Hervormde kerk een nieuwe pastorie aan de Emmalaan, waardoor aan de Rijksstraatweg een bouwblok kan worden gerealiseerd van 9 woningen, terwijl aan de nieuwe straat bouwterreinen voor drie dubbele woningen kunnen worden verkocht. In totaal wordt in 1932, 1933 en 1934 aan de Botanicuslaan gestart met de bouw van 41 woningen.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 94.

 

Raadhuisplein

Soms is ook het tafereel op een tamelijk recente foto al historie. Op de bovenstaande foto uit 2009 presenteren burgemeester Marc Boumans (links) en wethouder Jeroen Niezen (rechts) plannen voor de invulling van het Raadhuisplein na afbraak van het op de achtergrond nog aanwezige in 1975 geopende raadhuis. Voor de oostwand van het plein waren er drie alternatieven uitgewerkt in piepschuim. Belangstellenden konden die naar eigen keuze op de juiste plaats schuiven. Na Jeroen Niezen kwamen er andere wethouders die allemaal aankondigden de klus van de invulling van het Raadhuisplein wel even te zullen klaren. Maar u kent het resultaat: nihil.

En nu worden er weer nieuwe plannen aangekondigd. Daarbij doet zich de situatie voor dat de bomen op en aan het Haderaplein inmiddels 15 jaar ouder geworden zijn en nu bij de besluitvorming een rol van betekenis lijken te gaan spelen. Het is altijd een interessante tegenstelling geweest: de meeste gebouwen mag je niet zonder vergunning bouwen, maar wel zonder vergunning afbreken, terwijl je de meeste bomen zonder vergunning mag planten, maar niet zonder vergunning mag kappen. We wachten de ontwikkelingen vol spanning af. Laat ik me maar richten op de historie van het plein.

Als we kaarten van 200 jaar geleden bekijken, zie we dat ook toen aan de Rijksstraatweg ter hoogte van het huidige Raadhuisplein sprake was van een onderbroken gevellijn. Vanaf de Rijksstraatweg tot aan het tracé van de huidige Hortuslaan lag een weiland. Het weiland was begin 1830 grotendeels eigendom van de landbouwer Jan Swartwold (1762-1830). Vanaf 1781 tot 1813 was deze Jan Swartwold ook schoolmeester geweest in Haren. Een klein strookje van het weiland langs de Rijksstraatweg was niet van Swartwold, maar van de coöperatie ‘De 24 boeren van Haren’. Deze coöperatie was een overblijfsel van de voor 1800 al opgeheven marke in Haren en bezat in Haren vooral wegen en stukjes woeste grond. Mogelijk was het strookje langs de straatweg een overblijfsel van de oorspronkelijk volledige eigendom van de marke van deze straat.

Het strookje langs de Rijksstraatweg is interessant, omdat op dat strookje in 1842 een eerste ontwikkeling plaats vindt. De coöperatie is dan bereid een deel van het perceel aan de gemeente af te staan ten behoeve van de aanleg van een brandkom met bijbehorende omheining. Mijn vermoeden is dat de bij het graven van de kom vrijgekomen grond toen op het achterliggende weiland is gestort, waardoor daar de later zo kenmerkende bult is ontstaan. In 1845 wordt bij de brandkom een huisje geplaatst voor het stallen van de brandspuit.

In 1892 wordt Roelf Abels (1847-1929) eigenaar van het gehele weiland. Hij is dan nog eigenaar, bewoner en exploitant van de schuin tegenover het perceel (huidige hoek Rijksstraatweg/Vondellaan) gelegen herberg De Jagtwagen. In 1895 bouwt de gemeente een nieuw huisje voor het opbergen van de brandspuit achter het in 1884 gebouwde gemeentehuis op de hoek van de Rijksstraatweg en de Meerweg. Dit maakt voor Roelf Abels de weg vrij om aan de Rijksstraatweg een villa te bouwen boven op de al gememoreerde bult en daarom in het dorp al snel bekend als het ‘witte huis op de bult’. De vrijgezelle Roelf Abels gaat hier rentenieren met zijn twee eveneens ongetrouwde zusters. Hun vader Roelf Abels (1800-1878) is twee keer getrouwd geweest en heeft uit die twee huwelijken negen kinderen gekregen. Daarvan trouwt er slechts één, Jantien Abels (1831-1872).

Het perceel achter het huis blijft intussen gewoon in gebruik als weiland. Een mooie illustratie daarvan is te zien op pagina 39 van het recent verschenen stickerboek Historisch Haren in beeld. U vindt daar en op de volgende pagina’s meer foto’s die bij dit verhaal passen. Overigens wordt het weiland nu en dan ook voor andere doeleinden gebruikt. Zo zijn er bij de opening van de elektrische tramlijn in april 1921 grote feestelijkheden in het dorp. Op het terrein van de familie Abels achter het witte huis op de bult wordt dan een grote kermis gehouden. “Door een nauwen toegangsweg - 'het laantje van dokter Takens' geheeten in de volksmond - moest de menigte zich wringen om het kermisterrein te betreden”, lezen we in de krant. Dokter Takens woont dan op het adres Rijksstraatweg 156 te Haren. Dit pand is in de jaren ’70 afgebroken ten behoeve van de bouw van de zuidgevel van het Raadhuisplein.

In maart 1939 overlijdt Maria Lucretia Abels als laatste lid van de familie in het witte huis op de bult. De gemeente Haren koopt dan het huis en het achterliggende perceel van de dochter van de boven genoemde Jantien Abels. Dit met de bedoeling hier aan de Rijksstraatweg een nieuw gemeentehuis te bouwen. Ook koopt de gemeente de al genoemde woning Rijksstraatweg 156. Maar dan wordt het oorlog en komt van de nieuwbouwplannen van een raadhuis weinig terecht. Na de oorlog wordt het witte huis op de bult eerst verhuurd als woning, vervolgens komt het postkantoor erin en daarna de gemeentepolitie. Naast het huis, aan ‘het laantje van dokter Takens’, wordt een houten keet geplaatst ten behoeve van de bibliotheek en helemaal achter op het terrein aan de in de jaren ’30 aangelegde Hortuslaan komt nog tweede houten keet voor de jeugdsociëteit, al snel ‘De Barak’ genoemd.

Pas in de tweede helft van de jaren ’50 lijkt er wat beweging te komen in wat we sindsdien het dossier Raadhuisplein mogen noemen. Op 7 februari 1956 stelt de gemeenteraad een krediet beschikbaar voor de uitwerking van een stedenbouwkundig plan voor het gebied inclusief de bouw van een nieuw gemeentehuis. Burgemeester Van Ketwich Verschuur heeft voor de gemeenteraad nog wel een waarschuwing. “Men staat hier als het ware aan het begin van een avontuur, dat meevallers en tegenvallers kan opleveren en het zal zaak zijn met kracht te trachten die tocht zo snel mogelijk te laten verlopen”. Profetische woorden, maar de snelheid is in de jaren daarna ver te zoeken. In 1968 komt een nieuw postkantoor gereed en dan uiteindelijk per 1 juli 1975 wordt een nieuw raadhuis opgeleverd. Het witte huis op de bult wordt afgebroken en de politie verhuist naar een semipermanent gebouw aan de Vondellaan (huidige locatie Vondelflat).

De voorbereiding van de bouw van het nieuwe raadhuis heeft ongeveer 35 jaar geduurd en dat blijkt ook de levensduur van het gebouw. Het gemeentebestuur kiest in 2009 namelijk niet voor een zeer ingrijpende en dure verbouw om aan brandveiligheidsvoorschriften en arbo-eisen te voldoen, maar voor afbraak en nieuwbouw. Die nieuwbouw kan plaats vinden op de locatie van het in 1968 gereedgekomen maar inmiddels buiten gebruik gestelde postkantoor. En zo start in 2009 een nieuwe discussie over de invulling van het Raadhuisplein. Ook voor dit proces geldt de waarschuwing van burgemeester Van Ketwich Verschuur. Gebruiken we de vorige procedure als referentie dan zijn we nu ongeveer halverwege de uitwerkingsfase en kunnen we pas na 2040 nieuwbouw verwachten (maar dan zijn de bomen wel weer ruim vijftien jaar ouder).

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 93.

Lege plekken in Haren

Tijdens de WO-II is veel vastgoed van Joodse inwoners onteigend en doorverkocht. De makers van het KRO-NCRV programma Pointer hebben in 2020 landelijk onderzoek gedaan naar deze praktijken (https://pointer.kro-ncrv.nl/verkaufsbucher-administratief-boekwerk-als-startpunt-voor-aangrijpende-oorlogsverhalen). Dit was mogelijk omdat de vastgoedboeken (Verkaufsbücher) die door de Duitsers werden bijgehouden opnieuw waren gedigitaliseerd. Twee vragen stonden vervolgens in het onderzoek centraal: 1. zijn de woningen en stukken grond na de bevrijding weer bij de rechtmatige eigenaren terecht gekomen? 2. hebben gemeenten wel onderzoek gedaan naar hun eigen rol hierin? Op de website van Pointer is dit onderzoek terug te vinden en is ook de landelijke kaart te zien met onteigende Joodse eigendommen. Op deze kaart staan ook een aantal percelen in Haren waaronder het pand Hortuslaan 6-12 op de bovenstaande foto.

De vraag naar de rol van de gemeenten is in veel gemeenten inmiddels aanleiding geweest voor een onderzoek. Zo verscheen in november 2021 het onderzoeksrapport ‘Lege plekken, ontvreemding van Joods vastgoed en rechtsherstel in de gemeente Groningen 1940-1955’. In dit rapport is ook gekeken naar de rol van de gemeente Haren. Het onderzoeksrapport is te vinden op internet en te downloaden. Dat geldt ook voor het rapport ‘Vermoord en bestolen’ over een vergelijkbaar onderzoek naar de rol van de gemeenten Oldambt, Veendam, Midden-Groningen, Westerkwartier en Het Hogeland. Naar ik heb begrepen vindt inmiddels ook onderzoek plaats in de resterende gemeenten in de provincie Groningen.

Uiteraard concentreer ik mij in de rest van dit verhaal op de situatie in Haren. Mijn verwachting was, dat de onteigening van Joodse eigendommen in Haren een behoorlijke impact zou hebben gehad, omdat veel van de gedeporteerde en vervolgens vermoorde Joden woonden in straten als de Wilhelminalaan, Emmalaan, Westerse Drift, Poorthofsweg, Dilgtweg en Rijksstraatweg. Dit bleek echter geenszins het geval. Ik had me verkeken op de vooroorlogse woningmarkt in Haren. Veel huizen in de genoemde straten waren in handen van kleine beleggers uit Groningen. Het bezit van een of meer woningen was voor hen een spaarpotje voor de oude dag. In de oorlog werden veertien woningen in Haren bewoond door een Joods gezin. In slechts vijf gevallen was sprake van een eigen woning, dat waren de woningen: Dilgtweg 12 (eigenaar Clara van Essen-van der Rijn), Dilgtweg 16 (eigenaar Rosa van Dam-Serphos), Rijksstraatweg 257 (eigenaar Simon Heiman Cohen), Rijksstraatweg 20 (eigenaar Salomon Kottek) en Rijksstraatweg 190 (eigenaar Salomon David Nathans). De woning Rijksstraatweg 20 werd al in het begin van de oorlog gevorderd ten behoeve van de huisvesting van Duitse officieren. De familie Kottek verhuisde toen naar de huurwoning Emmalaan 22. Vanuit die woning is de familie later gedeporteerd.

Eind 1941 werden de Joodse eigendommen verplicht onder beheer gesteld van de stichting Niederländische Gründstücksverwaltung (NGV). In de loop van 1942 werd deze onder beheerstelling aangetekend in de openbare kadastrale registratie. De NGV had de bevoegdheid om de onder haar beheer gestelde goederen te verkopen. Dat was zelfs de uitdrukkelijke bedoeling van de Duitsers, want op die manier kon verdiend worden aan de gestolen Joodse eigendommen. De animo bij ‘gewone’ burgers om zaken te doen met de NGV was zeker in onze regio niet groot. Vanuit Londen werd ook gewaarschuwd voor deze transacties. De kopers waren daarom hoofdzakelijk mensen uit het ‘foute’ circuit. Van de vijf bovengenoemde woningen werden er drie verkocht aan zo’n ‘oorlogskoper’. De woning Dilgtweg 16 kwam wel onder beheer van de NGV, maar werd niet verkocht. Ook de woning annex winkel van Salomon David Nathans op de hoek van de Rijksstraatweg en de Kerkstraat werd niet verkocht. De reden hiervoor was waarschijnlijk dat dit pand na de deportatie van de familie Nathans werd gebruikt door aan de NSB verbonden organisaties, zoals de organisatie ‘Moeder en Kind’. Een aantal woningen in Haren waren eigendom van in de stad Groningen wonende Joden. Dat gold ook voor het pand Hortuslaan 6-12.

Na de oorlog volgde wat genoemd werd ‘rechtsherstel’. Dat hield in dat de oorlogskoper de woning weer moest afstaan. Dat was meestal geen eenvoudige zaak. Er konden zich diverse problemen voordoen. Als de oorlogskoper kosten had gemaakt voor onderhoud of verbetering van de woning moesten die worden vergoed. Sommige gemeenten geneerden zich niet om met claims te komen voor nog niet betaalde belastingen en – en dat was in veel situaties het lastigste – wie was of wie waren degene(n) aan wie de eigendom teruggegeven moest worden. Van veel Joodse eigenaren moest worden aangenomen, dat zij in Duitsland waren vermoord, maar de procedure van rechtsherstel kon pas verder als er een overlijdensakte was en die kon in verreweg de meeste gevallen door gebrek aan gegevens niet worden opgemaakt. Voor Joodse familieleden die de oorlog wel hadden overleefd een zeer frustrerende aangelegenheid, want zolang het rechtsherstel niet kon plaats vinden duurde het beheer voort. Nu door de Nederlandse equivalent van de NGV, het Nederlands Beheersinstituut (NBI). Extra wrang daarbij was dat dit NBI ook de in beslag genomen eigendommen van foute Nederlanders in beheer had en voor deze groep en de Joden dezelfde regels hanteerde. Pas in 1951 werd bij wet geregeld dat vermiste Joden als overleden konden worden geregistreerd. Als overlijdensdatum kon dan worden aangehouden de derde dag na het – meestal wel bekende – vertrek uit Westerbork of Vught. En dat was dan ook weer goed nieuws voor de Nederlandse belastingdienst, want met die data kon worden bepaald welke Jood van welke Jood had geërfd en dat was dan weer een basis voor het berekenen van het successierecht.

Zo schreef ik in mijn column ‘De eigendommen van de familie Nathans’, dat ik het wat vreemd vond dat in het kadaster slechts familieleden van Rosa Nathans-Rosenbaum als erfgenamen werden vermeld. Heel naïef had ik gedacht, dat na de oorlog alles zo eerlijk mogelijk werd verdeeld over de nog levende familieleden, maar zo werkte het niet. De overlijdensdatum van Salomon David Nathans was 30 september 1942, die van zoon Simon 21 augustus 1942, van zoon Ephraïm 2 september 1942 en van moeder Rosa Nathans-Rosenbaum 11 december 1942. De nalatenschappen werden keurig conform de volgorde van overlijden afgewikkeld. Dus eerst die van Simon met als erfgenamen zijn ouders en broer, vervolgens die van Eprhaïm en tenslotte die van vader Salomon met als enig erfgename zijn vrouw Rosa. En dat was in deze volgorde nog redelijk eenvoudig. Als Salomon voor zijn beide zonen was overleden was het ingewikkelder geworden en de afdracht aan successierecht navenant een veelvoud.

In een bijlage bij deze column geef ik overzicht van de woningen die werden bewoond door een Joodse familie/persoon dan wel een joodse eigenaar hadden. Ik kom tot 26 woningen die onder beheer van de NGV zijn gesteld, daarvan zijn er 16 verkocht en heeft in 13 gevallen registratie van die verkoop in het kadaster plaats gevonden. Daarbij moet wel worden aangetekend dat het bij de verkochte woningen vaak ging om een gecombineerde verkoop (Holsteinslaan 18 en 20, Hortuslaan 6, 8, 10 en 12, Kerkstraat 22 en 24. Uiteindelijk is bij al de verkochte woningen op basis van het ‘rechtsherstel’ de verkoop ongedaan gemaakt, maar daar gingen jaren overheen.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 92.

Bijlage
Overzicht van de woningen in de gemeente Haren met Joodse eigenaren en/of Joodse bewoners (bijlage bij artikel ‘Lege plekken in Haren’).

Retourtjes Ommerschans en Veenhuizen

Bij het uitpluizen van de archieven kom je soms prachtige vondsten tegen. De onderstaande brief is daar een van. Niet omdat de inhoud zo prachtig is, maar omdat de brief zo ontroerend is en de wanhoop laat zien waarin arme mensen zo’n tweehonderd jaar geleden verkeerden. De brief is verzonden vanuit de bedelaarskolonie Veenhuizen op 9 juli 1852 en gericht aan de burgemeester van Haren.

“Wij hebben een vriendelijk verzoek aan U.E. als dat uw de goedheidt moogt hebben om ons nog tog spoedig hier van daan te helpen, want mijn man M.J. Veenhuis was weer in gestort. Maar nu hij hoorde dat wij ontslagen zijn, nu is hij een geheel veel beter en nu verlang hij zoo om weg te gaan, want hij zegt als hij hier langer blijft dan begint hij weer te prakkezeeren en te malen en dan wort het mis. En wat zal hij op zigzelfs hier langer doen, want medezijnen krijgt hij niet en zijn ziekte is meest van verdriet en tegen zin. Hij zegt als ik weer in de vrije maatschappei ben dan ben ik wel weer beter. En hij kan zoo lang wel bij zijn zuster zijn tot dat hij in staat is zijn broot te verdienen met negoorzie. Och mijn heer weest tog medogen met ons en helpt ons ten spoedigste hier uit de slavernij. Ik ben gezond en zal mijn best doen om het broot te verdienen met Godswil en mijn man ook en dan hoop ik om de gemeente geen last meer aan doen. En het is nu de beste tijd om aan gang te komen zoo met het boerwerk, want daar ben ik ook in groot gebragt. Ik hoop op gunstig antwoort van U.E. te moogen horen. Ik heb mijn heer Hinderiks gevraagt, maar die zegt ieder keer uw moet wagten tot dat ik antwoort terug heb, dus hoop ik dat U.E. ons spoedig moogt te huis vragen, eer dat mijn man zig het weer aan trekt. Zoo blijven wij wagten op een gunstig antwoort als uw blieft. Zoo teken ik mij met alle achten. U.E. onderdanige de vrouw van M.J. Veenhuis, geboren Bruins”.

De brief heeft niet mogen baten. Nog voordat de burgemeester reageerde, overleed Marten Jans Veenhuis op 6 augustus 1852 in de bedelaarskolonie. Wie was deze Marten Jans Veenhuis en waarom kwam hij in Veenhuizen terecht?

Marten Jans Veenhuis wordt geboren op 8 oktober 1814 aan de Hoornsedijk. Daarbij denken we direct aan de huidige Hoornsedijk, maar vroeger werd ook de dijk langs de Schipsloot de Hoornsedijk genoemd. De dijk liep dus helemaal door tot Paterswolde. Daar aan het einde van de dijk bij de huidige Zuid-Westhoek wordt Marten in een klein arbeidershuisje geboren. Nederland verkeerde in die tijd in diepe armoede. Een groot deel van de bevolking was niet in staat in het eigen levensonderhoud te voorzien en was afhankelijk van de steun door de kerkelijke diaconieën of van de bedelarij. Bedelarij werd gezien als een ‘drukkende plaag’, een ‘ineetend kanker’, een ‘onzalige bron van zedeloosheid’, in ieder geval als iets waar paal en perk aan gesteld moest worden. Om dat laatste mogelijk te maken werden bedelaargestichten opgericht onder de vlag van de Maatschappij van Weldadigheid. Daar zouden bedelaars een heropvoeding kunnen krijgen. Het eerste bedelaarsgesticht startte in september 1822 in de Ommerschans iets ten noorden van Ommen. Vervolgens richtte de maatschappij een kolonie voor weeskinderen op te Veenhuizen bij Norg, maar omdat de plaatsing van kinderen tegenviel werd een van de hier gebouwde gestichten in mei 1825 ook bestemd voor de internering van bedelaars.

We mogen ervan uitgaan dat ook Marten behoorde tot het verarmde deel van de bevolking. Zijn ouders zullen hem niet veel hebben kunnen meegeven. Zijn moeder overlijdt kort na zijn 18e verjaardag. De familie woont dan in Engelbert. Vermoedelijk was vader Veenhuis daar net als aan het Paterswoldsemeer betrokken bij de turfwinning. We zijn Marten dan vervolgens een tijdje kwijt. In juli 1847 vernemen we weer van hem. Hij blijkt dan wegens bedelarij geïnterneerd te zijn in de Ommerschans. Aan die internering zijn kosten verbonden en die kosten worden in rekening gebracht bij de gemeente waar de betrokkene ‘domicilie van onderstand’ heeft en dat is de gemeente Haren. Binnen de gemeente komt de rekening terecht bij de diaconie van de Hervormde kerk. De diaconie erkent verplicht te zijn tot betaling van de onderstand voor Marte omdat hij in Haren geboren is, maar voegt daar wel aan toe nopens genoemde persoon geen nadere inlichtingen te kennen geven, aangezien hij wel in deze gemeente geboren is, maar voor het overige hier geheel en al onbekend is, omdat hij zich steeds ergens anders heeft opgehouden. Blijkbaar is deze eerste internering van Marten in de Ommerschans van korte duur, maar zijn verblijf buiten de instelling is dat ook, want in november 1847 is het alweer raak. Marten is dan aan het bedelen in Vries en wordt wederom opgenomen in de Ommerschans. Nu voor een langer verblijf. De kosten voor het gehele jaar 1848 bedragen f.35,-. Die kosten maken het voor de gemeente verleidelijk om in te stemmen met ontslag. In november 1850 is het zo ver en bericht het gemeentebestuur naar aanleiding van een verzoek om advies over een mogelijk ontslag “dat er bij ons geen bedenkingen bestaan tegen het ontslag van den kolonist M.J. Veenhuis, die wel in staat is om in zijn eigen onderhoud te kunnen voorzien”. Overigens verblijft Marten dan al niet meer in de Ommerschans, maar is hij overgeplaatst naar Veenhuizen. Het ontslag wordt inderdaad verleend en op 28 december 1850 is Marten weer een vrij man.

Het is niet uit te sluiten, dat Marten in Veenhuizen kennis heeft gekregen aan een mede-koloniste, want reeds een maand na zijn ontslag trouwt hij op 30 januari 1851 in Groningen met de weduwe Elisabeth Bruins. Maar helaas, ook nu kan Marten zich in de vrije wereld niet redden. Hij geeft zich weer over aan de bedelarij, deze keer samen met Elisabeth te Leeuwarden. Beiden worden opgepakt en opgezonden naar de Ommerschans. Vandaar verhuist het echtpaar na enige tijd weer naar Veenhuizen. Weer draait de gemeente Haren voor de kosten op. De reactie van de gemeente op een mogelijk ontslag in de zomer van 1852 moeten we dan ook zeker zien in dat perspectief. “Ten gevolge van het verzoek van Marten Jans Veenhuis, teneinde te worden ontslagen uit de Kolonie Veenhuizen, hetzelfde verzoekende voor zijne vrouw Elisabeth Bruins, hebben wij de noodige informatiën ingewonnen en is ons voldoende gebleken, dat het alleszins waarschijnlijk is, dat dat die twee personen bij eenige oppassendheid en met bijstand van hunne in deze gemeente wonende betrekkingen, die wel tot hulp te verleenen bereid zijn, aan den kost zullen kunnen komen. Het is dus voor deze gemeente wenschelijk van de betalingen der verplegingskosten der genoemde personen in de Kolonie Veenhuizen bevrijd te worden en hebben wij de eer u beleefdelijk te verzoeken het ontslag uit de Kolonie Veenhuizen van Marten Jans Veenhuis en Elisabeth Bruins, die beiden voor rekening dezer gemeente aldaar worden verpleegd, wel te willen bevorderen”.

Het ontslag wordt inderdaad ingewilligd, maar ondanks het indringende verzoek van Elisabeth Bruins is het voor Marten van een vertrek naar Haren niet meer gekomen. Hij zal een plekje hebben gevonden op de begraafplaats in Veenhuizen, ook wel aangeduid als het vierde gesticht. Elisabeth komt wel naar Haren. Zij trouwt daar zelfs op 9 juli 1853 met de weduwnaar Geert Tonnis Klatter. In 1860 overlijdt ze te Groningen.

Subcategorieën

Old Go

De Harense Historische Vereniging Old Go is opgericht in januari 2010 en houdt zich bezig met de geschiedenis van de voormalige gemeente Haren. De gemeente bestond uit de dorpen Haren, Glimmen, Onnen en Noordlaren en de buurtschappen Essen, Dilgt en Hemmen. Op 1 januari 2019 is de gemeente Haren in het kader van de gemeentelijke herindeling samengegaan met de gemeenten Groningen en Ten Boer. 

Gevarieerd aanbod

Lezingen en excursies

Organisatie Open Monumentendag 

Uitgave van Harens Old Goud, 2x per jaar, een tijdschrift met een breed aanbod van artikelen en oude foto's

Publicaties in Haren de Krant

Presentatie en promotie op evenementen.

Info-centrum

Kom eens langs in het Info-centrum van Old Go! Elke eerste donderdag van de maand kunt u van 14.00 tot 16.00 uur bij ons terecht voor inzage in ons archief. We hebben een luisterend oor voor uw (oude) verhalen met of zonder foto’s. Voor vragen en informatie kunt u mailen naar info@oldgo.nl. Het adres is: Oude Brinkweg 12A, Haren; de trap op naar boven.   

Contact

Wilt u lid worden?  Zie ons aanmeldingsformulier. 

Heeft u een algemene vraag of opmerking:  info@oldgo.nl

Wilt u een artikel of foto's aanbieden voor Harens Old Goud: redactie@oldgo.nl