De Waterhuizen

Bovenstaand een afbeelding van een schilderij van D.J. Postema. Het is gemaakt kort voor 1838 en geeft een sfeerbeeld van de scheepswerf Pattje aan het Winschoterdiep in Waterhuizen. We zien duidelijk het verschillend gebruik van de oevers van het Winschoterdiep. Op de westelijke oever was ruimte voor bebouwing en dus voor scheepswerven. Op de oostelijke oever lag het jaagpad. Deze oever moest vrij blijven van bebouwing. Op de achtergrond zien we een scheepsjager op een paard. Dat was luxe, want vaak moesten scheepsjagers in de touwen hangen om het schip voort te trekken. Schippers die zich geen jager konden veroorloven moesten zelf hun schip jagen of lieten dat door hun vrouw doen.

We zien op het schilderij ook een aantal koeien op het pad staan. Dat was leuk voor het schilderij, maar het was zeker niet de bedoeling dat de koeien langs de weg liepen te grazen. Zo schrijft het gemeentebestuur van Groningen in augustus 1842 dat “wij tot ons leedwezen opnieuw vernomen hebben, dat er een groot misbruik wordt gemaakt van de Stadstrekweg loopende van Groningen naar Martenshoek, daarin bestaande, dat men langs dien weg paarden en koeijen laat loopen te weiden, hetwelk niet alleen strekt tot groot nadeel van het aldaar staande plantsoen, maar ook zeer gevaarlijk is voor de publieke passage langs dien weg”.

Al ver voor 1800 (er is zelfs een vermelding uit 1653) staan in wat we nu Waterhuizen noemen twee boerderijen. Ze worden ‘De Waterhuizen’ genoemd. Ze liggen nabij de plaats waar de Haarder Hooidijk (later Waterhuizerweg) uitkomt op het Winschoterdiep. Beide boerderijen liggen aan de zuidzijde van de dijk. Dit betekent dat ze vallen onder het dorpsgebied van Onnen. Op 14 januari 1820 kopen Jan Wichers Pattje en zijn vrouw Geertje Jans Veenema de zuidelijke van de twee boerderijen op een veiling voor f.200,-. De vader en grootvader van Jan Wichers Pattje hebben een scheepstimmerfabriek gehad in Sappemeer. Zelf start hij nu een vergelijkbaar bedrijf in Waterhuizen. De andere boerderij wordt bewoond door Jan Sipkes (ook wel Sipkema) en zijn gezin.

Het is verleidelijk de boerderij van Jan Sipkes te zien als het startpunt van de tweede scheepswerf die te Waterhuizen zal worden gevestigd en die bekend werd onder de naam ‘Van Diepen’. Toch is dat niet zo. Sleutelfiguur bij de oprichting van deze tweede werf is Jan Henderikus Moolman. Hij is de zoon van Tidje Jans Veenema, die op haar beurt de zuster is van de bovengenoemde Geertje Jans Veenema. In 1830 werkt Jan Henderikus Moolman als knecht bij zijn oom Jan Wichers Pattje. Blijkbaar geeft hij daar zijn ogen goed de kost en dat niet alleen als het om het in elkaar timmeren van schepen gaat. In 1836 trouwt hij namelijk met Trijntje Sipkes, de dochter van Jan Sipkes op de naastgelegen boerderij.

In 1839 koopt Jan Henderikus Moolman een perceel grond ten noorden van de boerderij van zijn schoonouders en gelegen aan de noordzijde van de Haarder Hooidijk, dus binnen het dorpsgebied van Haren. Dit perceel behoorde bij het landgoed De Mikkelhorst in Haren en werd in 1818 omschreven als “de zogenaamde Bult of Hoogte ter aanscheping van goederen bij de Waterhuizen”. Na de aankoop begint Jan Henderikus Moolman op dit perceel een eigen werf.

Als Jan Wichers Pattje in 1850 overlijdt, zet zijn weduwe het bedrijf met haar drie zonen voort onder de naam ‘Weduwe Pattje en Zoonen Waterhuizen’. Later zal zoon Jacob Jans Pattje het volledige bedrijf overnemen en die wordt weer opgevolgd door zijn zonen Gerhardus en Jannes. In 1928 koopt Jannes zijn broer Gerhardus uit en vanaf dat moment is het ‘Scheepswerf Waterhuizen J. Pattje’. In 1939 nemen de zonen Jacob en Frederik Pattje het bedrijf over van vader Jannes. Als zij zich in respectievelijk 1972 en 1974 terugtrekken uit het bedrijf, is er binnen de familie Pattje geen opvolger meer.

Bij de werf van Moolman ligt de opvolging wat ingewikkelder. Als Jan Henderikus Moolman in 1859 overlijdt wordt hij opgevolgd door zijn ongehuwde zoon Hinderikus. Deze overlijdt echter al in 1866. Gevolg is dat Trijntje Sipkes de zaak alleen moet voortzetten. Waarschijnlijk stelt zij dan de te Woudsend geboren Ruurd Wobbes de Jong aan als bedrijfsleider. Vervolgens komt vanaf 1869 schoonzoon Jan van Diepen in de zaak. Hij trouwt in dat jaar met Annechien Moolman. Hun zonen Jan en Henderikus zetten het bedrijf in 1902 voort als ‘Firma Gebroeders van Diepen’. Later wordt het bedrijf voortgezet door twee zonen van Jan.

Intussen is het boerderijtje van de familie Sipkes bekneld geraakt tussen de twee scheepswerven. Vanaf 1895 is het pand eigendom van grootgrondbezitter Oncko Quirijn van Swinderen. Zijn erven verkopen het in 1934 aan de Jannes Pattje. Hij laat het pand afbreken en voegt het perceel bij zijn werf.

De woningen te Waterhuizen lagen zeer afgelegen. Alleen in de zomermaanden was enig verkeer over de Haarder Hooidijk mogelijk. Alle verkeer van en naar Waterhuizen moest over het water. Illustratief daarvoor is de opgave van de scheepswerf Pattje aan het gemeentebestuur van Haren ca 1855 over het aantal gebouwde schepen. De adressering van deze opgave was als volgt: “Aan de veldwagter der gemeente Haren. Adres: den koopvrouw Heckman bij het Kleinpoortje. Wordt opgehaald”. Bij het Kleinpoortje liep het Winschoterdiep de stad Groningen in. Blijkbaar kwam de veldwachter van Haren daar met enige regelmaat langs om post uit Waterhuizen op te halen. In Waterhuizen was het makkelijk om een brief mee te geven aan een voorbijvarende schipper.

Kerkbezoek vanuit Waterhuizen in Haren was niet of nauwelijks mogelijk. Jan Sipkes vroeg daarom in 1830 vrijstelling van de kerkelijke repartitie over de jaren 1822, 1824, 1826 en 1827, gezamenlijk ten bedrage van f.6,-, en zulks op grond, dat hij, “zoowel uit hoofde van het menigvuldige water, als wegens het gemis van eenen behoorlijke weg of van een voetpad, niet in de mogelijkheid verkeert om de kerk van Haren te kunnen bezoeken”. Hij krijgt de vrijstelling niet, omdat hij wel degelijk een beroep op de diaconie van Haren zal doen als hij in behoeftige omstandigheden komt te verkeren. Bovendien vindt het gemeentebestuur, dat “toen remonstrant zich op de Waterhuizen nederzette, hij van die bezwaren niet onkundig was, en des niet tegenstaande hij zich aldaar heeft gevestigd”.

Helemaal een probleem was het schoolbezoek van de kinderen. Hoe moesten die vanuit Waterhuizen bij de school in Onnen komen? Dat was grote delen van het jaar onmogelijk. De kinderen gingen daarom in Westerbroek naar school. Tenminste als het gemeentebestuur van Hoogezand dat goed vond. Dat bleek vaak niet het geval, tenzij ervoor betaald werd. En dan was het weer de vraag wie moest betalen. De werfeigenaren Pattje en Moolman/Van Diepen of de gemeente Haren. Illustratief is een verzoek van J.J. Pattje cs in 1876 “om aan hen voor de kinderen die nu in de jaren zijn van schoolonderwijs gebruik te moeten maken, daartoe de gelegenheid te verschaffen. Welke gelegenheid nu gedurende den herfst- en de wintermaanden ontbreekt, doordien alsdan de wegen en paden door de lage landen onbegaanbaar zijn”. Vervolgens wordt gevraagd om een gemeentelijke bijdrage voor het schoolbezoek van de kinderen in Westerbroek. De gemeenteraad besluit na lange discussie het verzoek af te wijzen “daar de gelegenheid tot het verkrijgen van schoolonderwijs in onze gemeente niet alleen ruimschoots bestaat, maar ook de scholen over de geheele gemeente op punten zijn gelegen te allen tijde toegangbaar”. Een vreemde redenering, want de aanvragers hadden er nu juist op gewezen, dat de scholen in Haren voor hun kinderen onbereikbaar waren. Gelukkig kwam er toch nog een regeling uit de bus. De kinderen mochten in Westerbroek naar school en Pattje cs en de gemeente betaalden elk de helft van de kosten ad f.15,- per jaar per kind.

In 1906 werd besloten tot het aanbrengen van verharding op de Waterhuizerweg en in 1916 kwam er een brug over het (oude) Winschoterdiep. Na de aanleg van het nieuwe Winschoterdiep werd die brug vervangen door een dam. Per 1 januari 1968 werd Waterhuizen bij een grenswijziging toegevoegd aan de gemeente Hoogezand-Sappemeer en raakte Haren zijn scheepswerven kwijt.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Alle columns zijn te zien op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 79.

Groninger ziekte in Haren?

Op 1 december 1826 rapporteert de Harense arts Jan Popko Oostingh aan het gemeentebestuur over een groot aantal ziektegevallen die zich in het najaar van 1826 hebben voorgedaan. Drie personen zijn als gevolg van deze ziekte overleden. In totaal beschrijft dokter Oostingh in zijn rapportage dertien gezinnen met in totaal 23 ziektegevallen. Door de ziekte zijn veel gezinnen in behoeftige omstandigheden vervallen, omdat ofwel de broodwinnende huisvader ofwel de huismoeder langdurig ziek zijn geweest dan wel zijn overleden. Wat was hier aan de hand? In het archief van de gemeente Haren is hier verder niets over te vinden.

Dokter Oostingh gaat niet in op een significant gegeven. De drie dodelijke slachtoffers woonden vlak bij elkaar! Otto Jans Oosterveld, overleed op 31 augustus 1826, 62 jaar oud. Hij woonde aan de Kromme Elleboog B30 (nu nr. 11). Freerk Pauwels, overleed op 4 september 1826, 40 jaar oud. Hij woonde Kromme Elleboog B27 (nu nr. 21). Elisabeth Derks Hekman, weduwe van Jan Albartus, overleed op 10 september 1826, 61 jaar oud. Zij woonde met twee ongetrouwde volwassen zonen Kromme Elleboog B28 (nu nr. 19). Het gezin van haar zwager Geerd Albartus, dat vlakbij aan de Oosterweg woonde, werd ook zwaar getroffen. In zijn gezin waren drie ziektegevallen, waaronder Geerd zelf. Toen dokter Oostingh zijn rapportage opstelde was hij al 9 weken ziek. Hij zou de ziekte echter overleven.

Ook het gezin van Jan Gerrits Vrieling is mogelijk te relateren aan de Kromme Elleboog. De andere acht gezinnen woonden tamelijk verspreid over de gemeente: twee aan de Hoornsedijk, drie aan de Rijksstraatweg ten noorden van het dorp twee in Helpman en een op een nog niet te traceren locatie.

De rapportage van dokter Oostingh heeft slechts betrekking op de personen die in behoeftige omstandigheden verkeerden of door de ziekte kwamen te verkeren. Voor die personen kon Oostingh de kosten declareren bij de gemeente. De rapportage is dan ook vooral bedoeld als verslag van door hem voor rekening van de gemeente verrichte werkzaamheden. Het is geen rapportage over de totale gezondheidssituatie in de gemeente. Of er ook niet-behoeftige personen ziek zijn geworden en mogelijk zijn overleden is dus niet bekend. Een globale scan van de overlijdens in het najaar van 1826 wijst echter niet op een duidelijke oversterfte.

Hoe anders was de situatie in de stad Groningen. Daar was halverwege de maand juli 1826 een epidemie uitgebroken die snel om zich heen greep. Eind september waren al zeker 950 mensen overleden. Geschat wordt dat de epidemie uiteindelijk aan 10% van de bevolking van de stad (toen ca. 28.000) het leven heeft gekost. Het aantal zieken in de stad liep in de duizenden. Omdat de eerste publicaties over de ziekte uit Groningen kwamen ging deze mysterieuze epidemie de boeken in als de ‘Groninger ziekte’. Het is echter niet zo, dat de ziekte alleen Groningen trof. Het gehele kustgebied van Denemarken tot Zeeland kreeg met de ziekte te maken. Groningen was wel bijna uniek wat betreft het hoge sterftecijfer. Alleen Sneek scoorde ook rond de 10%. De situatie in Groningen was zo ernstig, dat werd afgezien van het luiden van de torenklokken bij een begrafenis. Men werd er alleen maar depressief van.

Over de oorzaak van de Groninger ziekte lopen de meningen uiteen. Feit is dat de weersomstandigheden in 1825 en 1826 uitzonderlijk waren. Eind 1825 werd het kustgebied getroffen door zware stormen. Dit leidde tot veel overstromingen met alle gevolgen van dien, zoals vele doden, verlies van veel vee en het verloren gaan van een groot deel van de oogst. Het voorjaar van 1826 was zeer droog. Er viel bijna geen regen. Die droogte duurde tot half juli. Toen sloeg het weer radicaal om en regende het acht dagen achter elkaar. In veel publicaties wordt gesteld dat de epidemie malaria moet zijn geweest. De omstandigheden voor de parasiet die malaria veroorzaakt waren inderdaad ideaal: veel stilstaand water door de overstromingen in 1825 en een voorjaar met extreem hoge temperaturen.

In een artikel in het Historisch Jaarboek Groningen 2018 komt Ulco Kooystra tot een andere conclusie. Volgens hem veroorzaakt de malaria in onze streken nooit zoveel dodelijke slachtoffers. Hij is van oordeel dat de oorzaak vooral moet worden gezocht in onhygiëne. Ziektes die daar een gevolg van zijn, zijn infectieziekten als tyfus, paratyfus en dysenterie. En van die onhygiëne was in de stad Groningen op grote schaal sprake. Zeker in de wijken waren de armen mensen woonden: geen eigen toilet en geen toegang tot schoon drinkwater. Vooral dat drinkwater was in 1826 door de langdurige droogte een probleem. Van nood dronk men water uit de stadsgrachten. Maar die stadgrachten waren eigenlijk open riolen en dat werd door de hevige regenval in de tweede helft van juli alleen nog maar erger. De faecaliën werden in Groningen opgehaald in open wagens. Daarin werden de emmers die de huishoudens als toilet gebruikten geleegd. Vervolgens werd deze stadsdrek verzameld nabij de Oosterpoort om vervolgens na indroging via het Winschoterdiep te worden afgevoerd naar de veenkoloniën. Het mestvocht liet men gewoon de stadsgrachten inlopen. En omdat de compostputten door de hevige regenval overliepen, bleek dat in 1826 een rampzalige manier van werken. De dodelijke bacteriën stroomden zo de stadsgrachten in.

Volgens Kooystra werden vooral de arme mensen in de noordelijke stadswijken slachtoffer van de Groninger ziekte. Zij waren aangewezen op het drinken van besmet water uit de stadsgrachten. In de zuidelijke wijken kon men gebruik maken van relatief schoon water uit de Drentse A en de Hunze. Dat was ook in de gemeente Haren (inclusief Helpman) het geval. Dat is een goede verklaring voor het feit, dat de Groninger ziekte in Haren weinig slachtoffers maakte. Net als in Groningen zullen in Haren de behoeftigen die niet beschikten over goede sanitaire voorzieningen en toegang tot schoon drinkwater het slachtoffer zijn geworden en de besmettelijkheid van de genoemde ziekten verklaart waarschijnlijk de brandhaard die aan de Kromme Elleboog kon ontstaan.

Op de foto Kromme Elleboog 19 (links) en 21 (rechts), maar wel ruim 100 jaar na het optreden van de Groninger ziekte.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Alle columns zijn te zien op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 78.

Onderduikster Erna de Jonge

In een aantal columns heb ik aandacht besteed aan de Joodse inwoners van Haren die door onder te duiken de oorlog hebben overleefd. Deze keer wil ik het hebben over Erna de Jonge. Zij heeft een wel heel bijzonder leven geleid. Je zou zelfs kunnen zeggen twee levens, omdat ze voorkomt in een aantal publicaties zonder dat in die publicaties een link wordt gelegd tussen haar leven voor de oorlog en haar leven na de oorlog. Mijn onderzoek naar het leven van Erna de Jonge leverde zoveel gegevens op, dat ik me heb laten verleiden er een serieus artikel over te schrijven. Dit artikel onder de titel ‘De twee levens van Erna de Jonge (1907-1965)’ is recentelijk verschenen in aflevering 1 van de jaargang 2023 van het blad Stad & Lande. Ik zal mij in deze column beperken tot enige hoofdlijnen.

Erna de Jonge werd geboren in 1907 in Weener, een Duits stadje net over de grens bij Nieuweschans. Haar vader was daar slager en veehandelaar en vervulde ook enige functies binnen de voor de naziperiode bloeiende Joodse gemeenschap in Weener. Toen Erna 25 jaar oud was, werd haar vader Wolff de Jonge voor de synagoge in Weener doodgeschoten, toen hij daar in de vroege ochtend aankwam voor het ochtendgebed. Niet door een Nazi, zoals u misschien zou verwachten, maar door een andere Jood. Dit was de in Oude Pekela geboren maar ook in Weener woonachtige Joel Pinto. De familie De Jonge had door het afleggen van valse getuigenissen meegewerkt aan de financiële ondergang van deze Pinto. Dit leidde uiteindelijk tot een wraakactie waarvan Wolff de Jonge het slachtoffer werd en waarbij Joel Pinto zichzelf ook dodelijke verwondde. Uiteraard is over deze bijzondere gebeurtenis gepubliceerd. Onder andere door Peter Hein in een boek getiteld ‘Het Misverstand’.

Kort voor de oorlog heeft Erna de Jonge geprobeerd via Nederland naar de USA te vluchten. Dat is mislukt en daarom kwam ze in het najaar van 1940 naar Haren om als huishoudster te gaan werken bij mevrouw Kielman-Pik aan de Middelhorsterweg 6. Tijdens haar verblijf daar bouwde ze een goede relatie op met de familie Van der Mei van de bloemkwekerij aan de overzijde van de Middelhorsterweg. Eind 1942 gaf Erna bij deze familie de nodige spullen in bewaring en dook ze onder bij Albert Hahn en zijn gezin in Tynaarlo. Albert Hahn had daar tegenover het (inmiddels afgebroken) station een pianofabriek. De familie Hahn was zeer actief in het verzet. Albert Hahn en zijn zoon Gepko moesten dat met de dood bekopen en kwamen beide om in het kamp Neuengamme. De woning en de fabriek van Albert Hahn in Tynaarlo werden in september 1944 door de Duitsers overvallen. Erna kon toen door haar gebleekte haren en een goed vals persoonsbewijs de dans ontspringen en vluchtte vervolgens naar Friesland.

De moeder van Erna en haar zus kwamen om in Duitse concentratiekampen. In zijn boek over de moord op Erna’s vader gaat Peter Hein ervan uit, dat ook Erna in zo’n kamp is vermoord. Vandaar dat in dit boek een naoorlogs leven van Erna volledig buiten beeld blijft.

Na de oorlog kwam Erna nog kort terug naar Haren en ze woonde toen bij de familie Lacoste aan de Meerweg 54. Vervolgens vertrok ze naar Ter Apel en ging ze als ‘dame de maison’ aan de slag bij de broers Wilke Roelfs en Roelf Hesse (op de foto staat ze links naast de broers en een andere nog onbekende dame). Het contact tussen Erna en de broers Hesse was gelegd door Geertruida Hahn. Net als haar vader en haar broer was ook Geertruida zeer actief in het verzet. Haar verloofde Gerard Oosting was dat ook. Hij werd op 29 september 1944 in een boshol bij Anloo door de Duitsers gearresteerd en vervolgens 12 oktober 1944 in kamp Westerbork gefusilleerd. Zijn naam vinden we terug op de gedenksteen voor de kerk in Haren en zijn levensbeschrijving staat in het bekende boek ‘Van kwaad tot onvoorstelbaar erger’ van Wil Legemaat. Vanaf 1942 was Geertruida Hahn particulier verpleegster van moeder Hesse in Ter Apel. Na haar overlijden in de zomer van 1945 was de inzet van Geertruida niet meer nodig, maar een beetje ‘oppas’ voor de vrijgezelle en een beetje zonderlinge broers Hesse was wel wenselijk en daarom schoof ze Erna voor die rol naar voren. Over de gebroeders Hesse en de rol van Erna in hun leven is geschreven door Albert Buursema in het boek ‘Wilke Roelf Hesse (1894-1987)’. Zoals ik boven al opmerkte zonder een relatie te leggen met Erna’s toch wel heftige verleden in Weener. Buursema ging er vanuit dat Erna’s vader door de Duitsers in Kristallnacht (nacht van 9 op 10 november 1938) werd vermoord. Zo bleef in zijn boek Erna’s leven in Weener verder buiten beeld.

In 1947 emigreerde Erna alsnog naar de USA en werd ze Amerikaans staatsburger. Ze ging wonen in de plaats Stockton in Californië. Als ‘housekeeper’ was ze daar werkzaam in het plaatselijk ziekenhuis. In 1965 overlijdt ze. De emigratie naar Amerika betekende echter geenszins dat Erna haar contacten in Nederland verbrak. Ze schreef bijna wekelijks een brief aan de gebroeders Hesse en kwam ook nog een aantal keren vanuit Amerika naar Europa om samen met Wilke Roelf op reis te gaan. Zo staat er in het genoemde boek van Albert Buursema een foto met Erna op het San Marcoplein in Venetië. Roelf Hesse was ziekelijk en liet deze reizen aan zich voorbij gaan. Tot mijn verrassing bleek mij na de publicatie van mijn artikel in Stad & Lande dat Erna ook nog lange tijd goede contacten heeft onderhouden met de familie Van der Mei. Dit begon er al mee, dat moeder Van der Mei in de oorlog bij Erna op visite ging op haar onderduikadres bij de familie Hahn. Na de oorlog stuurde Erna vanuit Amerika met enige regelmatig cadeautjes. In eerste instantie vooral in Nederland schaarse spullen, zoals nylonkousen. Later voor de dochter een pop en voor de zoon een bouwdoos. Het laatste bekende contact is van 1961. Toen heeft dochter Van der Mei nog een ontmoeting gehad met Erna in het koffiehuis bij het busstation aan de Stationsweg in Groningen.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Alle columns zijn te zien op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 77.

Boerderijtjes op de Harener es

Op de foto ziet u de woningen Rijksstraatweg 326 en 328  in Haren. Het zijn twee tot woningen verbouwde boerderijtjes aan de oostzijde van de straatweg iets ten zuiden van de Dr. Ebelsweg. De grond waarop de woningen staan behoorde eeuwenlang tot de es van het dorp Haren. Die ligging van de es zo ver van het dorp maakt, dat we Haren niet kunnen schikken onder de traditionele Drentse esdorpen. Die dorpen kenmerken zich juist door de ligging van de es dicht tegen het dorp aan. De omstandigheden op de smalle rug van de Hondsrug hebben de bewoners van Haren al in de vroege middeleeuwen gedwongen tot een andere constructie. Het dorp werd daar gevestigd waar via veedriften, die we nu kennen als de Meerweg, Westersedrift, Ruitersteeg, Stationsweg, Oude Middelhorst, Onnerweg, Molenkampsteeg en Waterhuizerweg een goede ontsluiting van de lage landen bij de Drentse A en de Hunze mogelijk was. Dicht bij het dorp was de Hondsrug voor het beoefenen van landbouw echter of te nat of te zanderig. Zo moesten zij genoegen nemen met een es ver ten zuiden van het dorp (ten zuiden en noorden van de huidige Dr. Ebelsweg).

Na 1830 veranderden de omstandigheden door betere ontwatering en meer mogelijkheden voor bemesting. De es verschoof dichter naar het dorp (Nieuwlandsweg). De oude es verloor daardoor zijn functie. Veel van de oorspronkelijk kleine percelen landbouwgrond kwamen in handen van grootgrondbezitters als Rudolf de Sitter en Johan Wichers Quintus. In 1851 bouwde De Sitter midden op de oude es de boerderij Scharlakenhof (Rijksstraatweg 324).

De bouw van de beide boerderijtjes op de foto past in het beeld van de ontmanteling van de oude es van Haren. Wel werden ze beide ruim vijftig jaar later gebouwd dan de boerderij Scharlakenhof. Op 8 maart 1900 kreeg Jan Folkert Hindriks te Harenermolen vergunning om Rijksstraatweg 326 te bouwen en op 31 maart 1901 werd de vergunning voor de bouw van Rijksstraatweg 328 verleend aan Hendrik Oomkes Bos, wonende te De Groeve. Deze bouwde het boerderijtje voor de verkoop. Na gereedkoming bood hij het op een veiling te koop aan. Zo werd in 1902 de in 1842 te Groningen geboren groentekweker Hindrik Groenhuis de nieuwe eigenaar. Jan Folkert Hindriks bouwde wel voor eigen bewoning. Toch is hij niet lang in zijn nieuw gebouwde huis blijven wonen. Zijn vrouw overleed in 1903 en hij was zelf ook de jongste niet meer. Wellicht was dat aanleiding om de boerderij in 1906 te verkopen aan buurman Hindrik Groenhuis.

Na 1906 was de situatie waarschijnlijk zo, dat vader Hindrik Groenhuis, die al vanaf 1880 weduwnaar is, met zijn oudste zoon Jans en zijn gezin woonde op Rijksstraatweg 326 en dat zijn jongste zoon Albert met zijn vrouw Trijntje Zeedijk woonde op Rijksstraatweg 328. Nadat vader Hendrik in november 1917 overleed, werd in januari 1918 in café Horst te Haren een veiling gehouden van beide woningen en bijbehorende landerijen. De landerijen werden toen nog aangeduid als “gelegen op de Harender es”. Ook als het eigenlijk de bedoeling was, dat de woningen in de familie bleven, was zo’n veiling in het verleden heel normaal. Op die manier kwam de meest eerlijke verdeling van de erfenis tot stand. Ook hier bleven de woningen in de familie. Beide zoons Groenhuis kochten de boerderij waar ze al in woonden. Een poging het ten zuiden van nr. 328 gelegen perceel te verkopen als bouwterrein leed schipbreuk en nog steeds is dit perceel onbebouwd.

Enige jaren later ging het financieel helemaal mis met zoon Jans Groenhuis. Op 20 september 1922 werd zij gehele inboedel publiek a contant verkocht door deurwaarder De Boer uit Groningen. Dat gebeurde ten zijnen huize “bij de wissel Holstein”. Een verwijzing naar de wissel in de tramlijn bij het tramhuisje aan de Rijksstraatweg schuin tegenover de woning. Ook zijn boerderij moest Jans Groenhuis gedwongen verkopen. De omschrijving luidde: kamer, keuken, kelder en schuur, waarin stalling voor 6 koeien. Zijn broer Albert Groenhuis kocht de boerderij op 26 oktober 1923 op een veiling in café Horst voor f.8.550,-. Jans Groenhuis verhuisde naar Middelbert.

Net als van 1906 tot 1917 hadden de beide boerderijtjes nu weer dezelfde eigenaar. Albert Groenhuis bleef tot het overlijden van zijn vrouw Trijntje Zeedijk in 1958 op Rijksstraatweg 328 wonen. Hij noemde zijn moeskerij ‘Kweeklust’ en bood regelmatig groenten, zoals “rhabarberplanten, Parragon, roode steel” en vee te koop aan. De woning Rijksstraatweg 326 werd door hem verhuurd. Zijn zoon Hendrik Groenhuis jr. woonde er ook nog een tijdje. Kort na 1940 verkocht hij de woning aan J.W. Gunnink, hoofdopzichter van de Grontmij te Groningen. Gunnink kocht in die perode meer woningen in de regio. Na de oorlog werd hij beschuldigd van grove collaboratie met Duitse instanties. Daarmee zou hij grof geld hebben verdiend. In eerste instantie werd hem als straf opgelegd verbeurdverklaring van alle in bezettingstijd aangekochte goederen. Dus ook verbeurdverklaring van Rijksstraatweg 326. In hoger beroep werd de straf aanzienlijk verminderd, omdat betrokkene ook illegaal werk had verricht. Van verbeurdverklaring was toen geen sprake meer.

Al in 1838 werd de kweker Pieter Hoekstra als bewoner vermeld van Rijksstraatweg 326. Hij zal het gehuurd hebben van Albert Groenhuis. Ook na de verkoop aan Gunnink bleef Hoekstra huurder. Op zondag 15 december 1946 vertrok een delegatie van de Konijnenfokvereniging ‘Het Raskonijn’ uit Haren naar Den Haag voor een vergadering of een bezoek aan tentoonstelling. De jeep waarin zij reden werd bestuurd door secretaris Pieter Bolt, wonende aan de Molenkampsteeg 25 in Haren. Behalve voorzitter Pieter Hoekstra zaten ook mevrouw Bolt, haar 3-jarig zoontje Harrie en C. de Vries in de auto. Zij reden via Ruinerwold richting Meppel toen er een vreselijk ongeluk plaats vond. Tijdens een inhaalmanoeuvre zag Bolt een van rechts komend militair voertuig over het hoofd. Een heftige botsing was het gevolg. Hoekstra en Bolt waren op slag dood. De andere inzittenden overleefden de crash. Na het overlijden van Pieter Hoekstra verkocht Gunnink de woning aan Lubbertus van Dellen. Met hem kreeg de boerderij een woonbestemming. Dat gebeurde na het vertrek van Albert Groenhuis in 1958 ook met Rijksstraatweg 328.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Alle columns zijn te zien op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 76.

Subcategorieën

Old Go

De Harense Historische Vereniging Old Go is opgericht in januari 2010 en houdt zich bezig met de geschiedenis van de voormalige gemeente Haren. De gemeente bestond uit de dorpen Haren, Glimmen, Onnen en Noordlaren en de buurtschappen Essen, Dilgt en Hemmen. Op 1 januari 2019 is de gemeente Haren in het kader van de gemeentelijke herindeling samengegaan met de gemeenten Groningen en Ten Boer. 

Gevarieerd aanbod

Lezingen en excursies

Organisatie Open Monumentendag 

Uitgave van Harens Old Goud, 2x per jaar, een tijdschrift met een breed aanbod van artikelen en oude foto's

Publicaties in Haren de Krant

Presentatie en promotie op evenementen.

Info-centrum

Kom eens langs in het Info-centrum van Old Go! Elke eerste donderdag van de maand kunt u van 14.00 tot 16.00 uur bij ons terecht voor inzage in ons archief. We hebben een luisterend oor voor uw (oude) verhalen met of zonder foto’s. Voor vragen en informatie kunt u mailen naar info@oldgo.nl. Het adres is: Oude Brinkweg 12A, Haren; de trap op naar boven.   

Contact

Wilt u lid worden?  Zie ons aanmeldingsformulier. 

Heeft u een algemene vraag of opmerking:  info@oldgo.nl

Wilt u een artikel of foto's aanbieden voor Harens Old Goud: redactie@oldgo.nl