Politie in Noordlaren

In de Provinciale Drentsche en Asser Courant van 29 december 1869 lezen we een verslag van een op kerstavond gehouden zangvoorstelling in het logement van Brands aan de Lageweg 43 in Noordlaren. “De avond werd in gulle en gepaste vrolijkheid doorgebragt en hebben de leden op eene waardige wijze getoond, dat de naam hunner vereeniging geen ijdele klank is; dat zij op eene humane wijze feest weten te vieren, waarbij alle politietoezigt gemist kan worden”. Wat mij opvalt is de laatste opmerking, dat de avond goed verliep zonder politietoezicht. Blijkbaar was dat bijzonder, want anders zou het er niet staan. Met andere woorden, het was blijkbaar normaal dat zo’n avond volledig uit de hand liep. Taferelen die we nu bij een voetbalwedstrijd zien, maar dan uiteraard wel op de Noordlarense schaal.

Als we burgemeester Lodewijk Theodorus Jorissen mogen geloven was het begin 19e eeuw nog wel redelijk rustig in Noordlaren, maar kwam daar ongeveer gelijktijdig met zijn aantreden als burgemeester in 1852 verandering in. Zo schrijft de burgemeester in 1853 aan de officier van justitie: “Vroeger, zegt men, waren slagerijen zeer zeldzaam te Noordlaren, zedert de vermenigvuldiging van kroegen en het aanbouwen van kamertjes komen vechtpartijen dikwerf voor en is een afschrikwekkend voorbeeld zeer noodzakelijk”. De oorzaak van de onrust zal gelegen zijn in maatschappelijke veranderingen. Rond 1800 bestond nog iets wat we het ‘groot-gezin’ zouden kunnen noemen: een samenleving op de boerderij van een drietal generaties samen met inwonende knechten en meiden. In de loop van de 19e eeuw werd het ‘gezin’ kleiner. Als eersten werden de knechten en meiden buiten het gezin geplaatst en naar de keuken verbannen. Zij werden geacht zichzelf voortaan na werktijd te vermaken. Zo ontstond een grote groep ‘losgeslagen’ jongeren die ’s avonds het dorp introk en dat ging in combinatie met het grote aantal kroegjes dus niet altijd goed.

Arbeiders als Henderikus Steen, Jan Schuiling en de broers Nijborg droegen ook niet bij aan de rust in het dorp. “Steen maakt bij iedere gelegenheid, dat hij in gezelschap is ruzie, en is niet tevreden zonder dat er geklopt is. Schuiling is niets beter, en heeft soms geen nachtverblijf onder dak”. De broers Nijborg stonden op zich als goede arbeiders bekend, maar zij gaan zich van tijd tot tijd te buiten in het gebruik van sterken drank en zijn bij die gelegenheden “zeer lastig in den omgang en twistgierig”. Een persoon die bij veel ongeregeldheden in het dorp is betrokken is Albert Homan, maar hij is moeilijk te pakken, omdat het veel moeite en overleg kost om te Noordlaren getuigen te vinden in zaken waarbij Albert Homan betrokken is, “doordien daar eene algemene vrees voor dien man bestaat”. In 1855 gaat het mis bij Roelf Klinkhamer. Deze is behalve molenaar (van de molen de Korenschoof aan de Zuidlaarderweg) en winkelier ook nog kastelein. Er ontstaat ruzie in zijn kroeg, waarbij Jan Kuipers en Nicolaas Ax betrokken zijn. Tijdens een rechtszitting verklaart Roelf Klinkhamer over dit voorval: “In het laatst van de maand augustus jl. waren eenige jongelieden ten mijnen huize, waaronder de beklaagde Jan Kuipers en Nicolaas Ax. Beklaagde dreigde dezen toen bij mij aan huis "gij zult onder mijne handen sterven vanavond". Wat er buiten is gebeurd, weet ik niet”. Volgens Nicolaas Ax is hij buiten van achteren aangevallen en zijn hem met een mes drie wonden toegebragt, een in de kin, een in de linker duim en een in de nek. En dit is slechts een voorbeeld van vele vechtpartijen, steekpartijen en knokkerijen.

Bij het handhaven van de openbare orde werd burgemeester Jorissen bijgestaan door de gemeenteveldwachter. Van 1849 tot 1875 vervulde Harmannus de Groot deze functie. Het bijzondere is nu, dat Harmannus de Groot op 9 en 10 september a.s. tijdens de Open Monumentendag in Noordlaren aanwezig zal zijn om te vertellen over zijn ervaringen in het dorp. Harmannus een beetje kennende, zal hij zijn (glans)rol bij de diverse voorvallen breed uitmeten. Daarom hier wat relativerende opmerkingen. Allereerst kon Harmannus maar beperkt in Noordlaren aanwezig zijn. Hij moest alles te voet doen en dan wordt een tocht via Onnen naar Noordlaren en terug via Glimmen al snel een dagtocht. In Noordlaren was daarom een persoon aangewezen als onbezoldigd rijksveldwachter. Jarenlang was dit de vrijgezelle oud-militair Lucas Ottes Everts die woonde op de hoek van de Kerkstraat en de Lageweg. Ideaal was deze situatie niet. Dat blijkt uit een brief van de burgemeester aan de officier van justitie dd 5 oktober 1859: “Algemeen is de wensch te Noordlaren, dat daar een veldwachter wordt gestationeerd, omdat de tegenwoordige onbezoldigde rijksveldwachter aldaar, daar thuis behoort, te veel met het volk bekend is en niet genoegzaam vrees inboezemt, en omdat de gemeenteveldwachter te weinig voor langen duur in Noordlaren zijn kan. De gemeentemiddelen laten niet toe een tweede veldwachter voor eigen rekening aan te stellen. Onder mededeling van voorstaande, veroorloof ik mij u dringend uit te noodigen, zoo mogelijk te willen bewerken, dat te Noordlaren een rijksveldwachter worde geplaatst. De ondervinding heeft bewezen, dat daar soms grove ongeregeldheden voorvallen”. Ondertussen gaf de burgemeester de officier van justitie de verzekering “dat mijnerzijds alles zal worden aangewend worden wat dienstig kan zijn om hetgeen te Noordlaren aan baldadigheden of anderzints geschiet tot de meest mogelijke helderheid te brengen. De overtreders weten zich in den regel voor getuigen te weren en de rustige ingezetenen vermijden het geval van als getuige te kunnen dienen. De aanwezigheid der politiebeambten moet hoofdzakelijk dienen om de belhamels bij gelegenheid te vatten. Surveillance van rijksveldwachters, vooral in den avond en in de vroege nacht is voor Noordlaren bijzonder aan te bevelen”.

Tot de aanstelling van een rijksveldwachter in Noordlaren kwam het echter niet. Pas na het vertrek van Harmannus de Groot werd in 1879 te Onnen een rijksveldwachter aangesteld met mede Noordlaren als werkgebied en pas in 1893 kreeg Noordlaren een eigen gemeenteveldwachter. Intussen moest Harmannus de Groot het doen met de ondersteuning van vier te Groningen gestationeerd rijksveldwachters en met hulp van de marechaussee. De eenheid van de marechaussee was gestationeerd te Hoogezand en vandaar deed men nu en dan te paard ook surveillance in de gemeente Haren. Om te kunnen controleren, dat ze hun route correct afwerkten, moesten ze zich melden bij vooraanstaande personen in de diverse dorpen en daar hun boekjes laten aftekenen. In Noordlaren moesten ze dat doen bij raadslid Willem Homan.

Nieuwsgierig naar meer verhalen over alle baldadigheden in Noordlaren? Spoed u dan op 9 en 10 september naar dit dorp. Old Go pakt daar dan groot uit met vele activiteiten. Zie hier voor het volledige programma.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 85.

Begraven in Noordlaren

Hinderk Hoving is gedoopt op 30 juli 1758 te Noordlaren. Hij is - eveneens te Noordlaren - op 9 mei 1891 getrouwd met Hillegien Harms. Uit dit huwelijk worden acht kinderen geboren. Maar wanneer is Hinderk nu overleden? Zijn overlijden blijkt niet te vinden in bekende zoekprogramma’s als www.allegroningers.nl en www.alledrenten.nl. Zou hij dan overleden zijn voor de invoering van de burgerlijke stand? Qua leeftijd kan dat. Zijn jongste zoon is geboren in 1810. Een overlijden in 1810 of 1811 is dan mogelijk. Uit andere gegevens blijkt echter, dat we deze optie moeten schrappen. Zo is Hinderk Hoving in levenden lijve aanwezig bij het huwelijk van zijn zoon Harm Hoving met Hilligien Kramer op 14 mei 1820 te Haren.

Gelukkig brengen wat stukken in het archief van de gemeente Haren wat licht in de duisternis. De eerste interessante vermelding is een afschrift van een brief dd 1 april 1841 van de burgemeester aan de officier van justitie te Groningen. “Ik heb de eer bij deze toe te zenden het inliggend proces verbaal door mij heden nademiddag opgemaakt van het verzuim van aangifte van overlijden van Hindrik Hoving, boerenarbeider van beroep, gewoond hebbende te Noordlaren, en van het begraven van diens lijk bevorens dat de aangifte van overlijden had plaats gehad. Daar het mij is voorgekomen, dat ik de inschrijving in het register van overlijden niet mogt bewerkstelligen, nadat de overledene reeds is begraven, zonder daartoe eene regterlijke autorisatie te hebben ontvangen, zoo heb ik de eer uw gevoelen in deze te verzoeken, en ingeval zulks nodig is de autorisatie tot de inschrijving te mogen ontvangen.”

Maar zo eenvoudig als de burgemeester de zaak denkt op te lossen, gaat dat niet. Althans niet in de ogen van de officier van justitie. In de map ingekomen stukken vinden we zijn brief van 3 april 1841. Hij verzoekt de burgemeester “nader te willen inquireren op het punt wie de persoon geweest is, die het lijk van Hendrik Homan heeft doen ter aarde bestellen.” Voorts complimenteert hij de burgemeester met zijn optreden: “U heeft zeer wel gedaan door in de gegeven omstandigheden niet over te gaan tot het opmaken der overlijdensakte, wat de tot het dresseren derzelve behoorlijke authorisate betreft, gelieve u de belanghebbenden aan mij te verwijzen, opdat ik hen dienaangaande de noodige inlichtingen kan geven.”

Op 8 april 1841 heeft de burgemeester zijn huiswerk gedaan en kan hij reageren naar de officier van justitie. “Ik heb de eer u toe te zenden drie summiere verhooren op heden door mij gehouden, over de personen welke ik vermeen betrokken te zijn in de zaak van het begraven van Hindrik Hoving en wel in de eerste plaats over Harm Hoving, zoon van de overledene, over Lucas Homan, als boekhoudend diacon en over Berend Marring, schoolmeester te Noordlaren, welke ik vermeende, dat met de registers van begravenissen was belast. Uit de ontvangen antwoorden van deze drie personen is het mij voorgekomen, dat er geen moedwillig verzuim heeft plaats gehad en dat de bijzondere omstandigheden dat de overledene kinderen heeft buiten de kom van de gemeente wonende, die als zeer oppassende menschen algemeen geacht zijn, aanleiding heeft gegeven, dat er een wederkerig vertrouwen van de bloedverwanten op de boekhoudende diacon en van deze op de bloedverwanten bestond, zoodat beide de aangifte aan elkander overlatende de naburen intusschen volgen costuum locaal met de begravenis zijn voortgegaan en het gevolglijk moeijelijk is en in alle gevallen bezwarend zal zijn eene eigenlijke overtreden van de wet te designeren”.

De officier van justitie neemt geen genoegen met het antwoord van de burgemeester. Hij wil bloed zien en denkt zijn doel te bereiken door twee verantwoordelijken er uit te pikken. “Daar het met opzigt tot de begravenis van Hinderk Hoving plaats gehad hebbende verzuim, hoe verschonend de omstandigheden ook zijn mogen, niet onvervolgd kan blijven, zoo zie ik mij verpligt u te verzoeken, gelijk ik de eer heb te doen bij deze, om mij, na deswege onderzoek te hebben gedaan, te willen melden, wie den last heeft gegeven tot het graven van het graf in hetwelk Hinderk Hoving op den 31 maart jl. is ter aarde besteld, gelijk mede wie ter gelegenheid der begrafenis bevel heeft gegeven tot het opnemen van het lijk en de overbrenging van hetzelve naar de begraafplaats, welk laatste punt mijns inziens zal kunnen worden uitvondig gemaakt door de ondervraging der dragers en andere bij de ter aardebestelling aanwezig geweest zijnde personen”.

De burgemeester laat zich echter niet vermurwen. De officier is gewend hoe het in de stad bij een begrafenis werkt, maar in een dorp als Noordlaren gaat dat heel anders. “Het is mij niet mogelijk geweest bepaaldelijk uitvondig te maken wie de last tot het begraven van het graf in hetwelk Hendrik Hoving op den 31 maart jl. is ter aarde besteld heeft gegeven, evenmin wie ter gelegenheid der begravenis bevel tot het opnemen van het lijk en de overbrenging van hetzelve naar de begraafplaats gaf. De verklaringen komen algemeen hierop neer, dat alles bij deze begravenis volgens plaatselijk oeroud gebruik als nabuurdienst is behandeld, waarbij elk nabuur zijne verpligting hetzij tot het afleggen van het lijk, hetzij het aanzeggen van het overlijden, het graven van het graf, het luiden van de klokken, etc. , kennende, zulks vanzelve, na dat hun de dood bekend was gemaakt, bewerkstelligen, zonder dat daarbij iemand is die, zooals in steden of groote gemeenten de algemeene directie voert, dat op dezelfde wijze ook de familie en naburen zich op de dag van de begravenis hadden verenigd in het sterfhuis en het lijk, toen de klok het gewone uur van begraving sloeg, was opgenomen en naar de begraafplaats gebragt”.

Met de bovengenoemde brief – op 11 mei 1841 – eindigt de ‘zaak Hinderk Hoving’. De officier heeft geen dader. We hoeven dus niet verder te zoeken in de archieven van de rechtbank. En er is ook niemand, die zich alsnog heeft ingespannen voor het opmaken van een overlijdensakte. Zo rust Hinderk Hoving, die wettelijk gezien nog in leven is, al jaren in ruste naast de kerk te Noordlaren. En dus niet op de begraafplaats op de Noordlaarder es, waarvan de bovenstaande foto is. Want die begraafplaats dateert – het hek laat daarover geen twijfel bestaan – van 1871 en toen was Hinderk Hoving al 30 jaar dood. Waarom dan toch een foto van dat hek? Om u er op te attenderen dat dit hek op zondagmiddag 10 september a.s. voor u open gaat. In het kader van de Open Monumentendag verzorgt grafdelver Martinus Tuik dan een rondleiding over de begraafplaats. En dat is slecht één van de vele activiteiten in Noordlaren op 9 en 10 september 2023. Zie voor het volledige programma www.oldgo.nl.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 84.

De school in Noordlaren

Op zaterdag 9 en zondag 10 september 2023 gaat het gebeuren. Dan organiseert de Harense Historische Vereniging Old Go de Open Monumentendag in Noordlaren. Alle aanleiding om in mijn columns de komende weken alvast een voorschot te nemen op dit evenement. Voor het programma verwijs ik naar de publicatie op www.oldgo.nl.

Deze keer wil ik het hebben over de school in Noordlaren. Niet over de school die er tot voor kort nog was in het gebouw de Rieshoek aan de Zuidlaarderweg, maar over de voorgangers van deze school. In zijn boek ‘Zij hielden de lampe staande’ wijdt Henk Luning een apart hoofdstuk aan de school. Hij schrijft dat vanaf de reformatie in 1595 de koster van de kerk ook belast met het verzorgen van het onderwijs. Die koster woonde tegenover de kerk en hier werd – nog steeds volgens Luning – met veel zelfwerkzaamheid van de Noordlaarder bevolking in 1629 een nieuwe kosterij annex school gebouwd. In de Franse tijd krijgt de burgerlijke overheid de verantwoordelijkheid voor het onderwijs en komen er opzieners die moeten toezien op de kwaliteit van het onderwijs en de schoolgebouwen. Best gesteld is het daarmee meestal niet. Zo constateert de opziener in 1806 dat de school in Noordlaren gedurende de zomermaanden gesloten is en omschrijft hij het schoolgebouw als een zwijnenstal. Reinder Berends Marring is dan koster en schoolmeester. Daarnaast is hij in de kerk organist en voorzanger en zal hij het ook wel druk hebben gehad met het bewerken van zijn eigen land, want de opbrengsten van de tot de kosterij behorende landerijen waren voor hem een belangrijke inkomstenbron.

In 1811 wordt aan de noordzijde van de kosterij een nieuwe school gebouwd. De opziener betoont zich daar bij zijn volgende inspectie zeer tevreden over. De grond waarop de school staat behoort nog steeds tot de kosterij, maar de bouw van de school zal wel door de inmiddels gevormde burgerlijke gemeente Haren bekostigd zijn. Ook het onderhoud is een taak van de gemeente. In 1817 verklaart ene Peter van der Heide, dat hij voor het verven van de school f.49,47 van de schout (= burgemeester) heeft ontvangen. Op de eerste kadastrale kaart van 1830 is de school niet apart aangegeven. Op een hulpkaart van 1847 is dit wel het geval. Beide kaarten zullen te zien zijn op de Open Monumentendag als onderdeel van een expositie van foto’s en kaarten over de historie van het dorp Noordlaren van 1830 tot 1980. In 1824 rapporteert de gemeente Haren over de toestand van alle scholen in de gemeente. Het gebouw in Noordlaren wordt dan omschreven als “heeft eene vrijen toegang van licht, is ruim en hoog van verdieping, voorzien van halve tafels en banken”. Marring is dan nog steeds koster en schoolmeester. De school wordt ’s winters door 65 kinderen bezocht en zomers door 30. De meeste kinderen moeten zomers meehelpen op de boerderij en gaan dan niet naar school. Het in genoemd overzicht vermelde jaarinkomen van Marring laat duidelijk zijn veelheid aan functies zien: schoolpenningen van schoolgaande kinderen: f.80,-; tractement van het rijk: f.100,-; tractement van de kerk als koster: f.50,-; opbrengst van tot de kosterij behorend land: f.83,50; opbrengst van rente over kosterijgelden: f.4,50; tractement voor het bespelen van het orgel: f.65,-. Overigens blijkt uit andere bronnen, dat Marring ook nog wel wat ‘schnabbels’ had. Als koster ontving hij ook een vergoeding voor begrafenissen in de kerk. Daarnaast had hij als bijbaan het innen van boetes en belastingen en werd hij in 1818 ook nog vermeld als nering doende in koffie en suiker. Het zal duidelijk zijn, dat het geven van onderwijs niet altijd zijn hoogste prioriteit had.

Reinder Berends Marring overleed in 1843. Zijn opvolger was Evert Kors, die na zijn overlijden in 1868 weer werd opgevolgd door Johannes van Belkum. De laatste persoon die de functies van koster, organist en schoolmeester combineerde was Tonnis Kool. Hij deed dat tot zijn pensionering op 1 juni 1935. Johannes van Belkum kunnen we gerust omschrijven als ‘kleurrijk’. Al drie maanden na zijn aantreden schrijft hij een ferme brief aan het gemeentebestuur over de toestand van het schoolgebouw. Ik vermeld hier slechts een paar citaten. “Wegens zwakheid werd voor eenige weken het spantwerk van ons schoolgebouw gestut. Die stutten zijn geplaatst op den zolder boven de balken der school, slechts drie in getal. Door die stutten moeten nu die balken, bij de minste beweging van den kap, het geheele spantwerk dragen, met dat gevolg, dat reeds een der balken wel een half voet is doorgezakt. De muur bij dien balk vertoont grooten scheuren, terwijl de balk zelve wel half verwormd is”. “Mijn voorganger Kors liet reeds bij hevige wind de kinderen wegens het gevaar naar huis gaan”. “Het schoolgebouw te klein, het is ook te laag onder verdieping. Hierdoor verkeert men dagelijks in eene bedompte en ongezonde lucht”. Trapte Van Belkum met zijn brief een open deur in of reageerde het gemeentebestuur werkelijk zo snel? Feit is, dat vier maanden na zijn brief, op 25 augustus 1869 reeds de aanbesteding plaats vond van een geheel nieuw te bouwen schoolgebouw. In dezelfde periode besloot het kerkbestuur ook een nieuwe kosterij te bouwen. De nieuwe school werd wederom op het terrein van de kosterij gebouwd, maar nu wel duidelijk los daarvan, ongeveer in de tuin voor het huidig gebouw De Hoeksteen. Voor Van Belkum een aantrekkelijke locatie, want hij maakte graag gebruik van de mogelijkheid om via de achtertuin van de kosterij tijdens schooltijd even weg te glippen naar Jans Klippie aan De Steeg voor het nuttigen van een borreltje. In 1880 komt Van Belkum in opspraak. Een groot aantal inwoners van Noordlaren dringt dan aan op zijn ontslag. Op 25 maart 1880 berichten BenW van Haren over dit voorval aan Gedeputeerde Staten. Zij schrijven dan, dat zij het niet nodig vinden breedvoerig op het voorgevallene terug te komen, omdat hier in eerdere stukken al uitvoerig over geschreven is. Pech voor mij is, dat een nijvere archiefambtenaar ten provinciehuize deze stukken heeft vernietigd, zodat ik er nog steeds niet achter ben gekomen wat er nu precies aan de hand was. Een ander opmerkelijk bericht over Van Belkum lezen we in het Nieuwsblad van het Noorden van 24 mei 1893: “Noordlaren. De heer J. van Belkum, hoofd der school alhier, werd Zaterdagmiddag op 't Zuidlaardermeer door bliksem getroffen. Zijn toestand maakte opneming in 't Academisch Ziekenhuis te Groningen wenschelijk”. Gelukkig herstelde Van Belkum redelijk snel en kon hij terugkeren naar Noordlaren.

In 1907 stelde de gemeente vast, dat het wederom noodzakelijk was een nieuwe school in Noordlaren te bouwen. BenW stelden voor die weer te bouwen op het terrein van de kosterij aan de Lageweg. De gemeenteraad stemde daar echter niet mee in. Men wilde de school op een plek met meer ruimte en lucht. Zo kwam de nieuwe school aan de Zuidlaarderweg. Van die school bestaan veel foto’s. Maar die passen uiteraard niet bij dit verhaal. Zou er dan werkelijk geen foto zijn van de oude school aan de Lageweg? In het boek ‘Openbare Lagere School Noordlaren 1908-1983’ van Henk Luning staan enige schoolfoto’s. De oudste foto is van 1890 en de kinderen plus schoolhoofd Van Belkum staan op deze foto duidelijk voor de school. Maar het gebouw zelf is niet duidelijk te zien. Uiteindelijk zette Henk Abbring, mede-bestuurslid van Old Go, mij op het spoor van de foto boven deze column. Ook niet overduidelijk, want u ziet vooral bomen en struiken. De fotograaf stond op de Lageweg en fotografeerde naar het noorden. Als u goed kijkt, ziet u rechts achter het geboomte de kerk staan. Iets links van het midden, achter het houten hekje, staat de school. Er lopen zelfs wat kinderen over het schoolplein. Als u een betere foto hebt, houdt Old Go zich uiteraard van harte aanbevolen (info@oldo.nl).

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 83.

Zonder professoren

De titel van mijn column is een knipoog naar de titel van het boek ‘Onder Professoren’ van Willem Frederik Hermans. Hij schreef dit boek kort nadat hij vanuit Haren naar Parijs vertrokken was, maar het is duidelijk gebaseerd op zijn conflict met de bestuurders van de Rijksuniversiteit Groningen in de periode dat hij in de Lindenhof, Julianalaan 11 te Haren woonde. Hermans was tot zijn vertrek uit Haren in 1973 als lector verbonden aan de universiteit. Naar de huidige terminologie zou hij professor zijn geweest. Is Hermans daarmee een voorbeeld van de vele professoren die in Haren hebben gewoond?

We komen met die vraag uit bij een wijdverbreid misverstand dat ik graag uit de wereld wil helpen. Te makkelijk projecteren wij ons beeld van het heden naar een situatie in het verleden. Zo las ik in het overigens zeer aardige recent verschenen boekwerkje ‘De Dorpskerk, een huis voor God en voor de mensen, een geschiedenis van de Harener Dorpskerk in relatie tot de gemeenschap’ van Rudolf P. Oosterdijk over de vooroorlogse periode in Haren het volgende: “Onder andere hoogleraren van de Rijksuniversiteit betrokken de villa’s en ruime woningen aan de Harense dreven”.  Oosterdijk staat beslist niet alleen met deze aanname. Welnu, laat ik daar direct duidelijk over zijn: dit is volstrekt onjuist. Tot 1940 werd door overheidsinstanties behoorlijk streng de hand gehouden aan het standplaatsprincipe. Men werd geacht daar te wonen waar men zijn (of haar) standplaats had en voor de medewerkers van de Rijksuniversiteit inclusief het Academisch Ziekenhuis, van de gemeente Groningen en de provincie Groningen was die standplaats de gemeente Groningen.

Aan de hand van het adresboek 1938 dat digitaal beschikbaar is op www.oldgo.nl is na te gaan welke mensen in Haren woonden. Het adresboek vermeldt alle in de gemeente wonende gezinshoofden met hun beroep en adres. Voor het dorp Haren (incl. Hoornsedijk, Hemmen, Dilgt en Essen) heb ik een overzicht gemaakt van de gezinshoofden met hun beroepen. In totaal kwam ik uit op 1973 personen. Daartoe behoorden twee (!) hoogleraren: Prof. Dr. F.M. Jaeger, hoogleraar scheikunde, Lutsborgsweg 10 en Prof. Dr. J.H. van Meurs, hoogleraar Romeins Recht, Westersche Drift 79 (huidig adres Westerse Drift 125). Voorts woonde Dr. H. de Buck, bibliothecaris van de universiteit in Haren aan de Heide en Watersteeg 3, en J. Veenhoff, amanuensis, aan de Botanicuslaan 14. De heer D. Banga, wonende Meerweg 68, wordt vermeld als techn. chir. lab. Acad. Ziekenhuis. Wat ik me daar precies bij moet voorstellen weet ik niet. Tenslotte vond ik nog mej. A. Wiersum als secretaresse van een medische afdeling van het Academisch Ziekenhuis. Zij woonde bij haar moeder Rijksstraatweg 236 te Haren. Maar dat was het dan. Dus geen groot aantal professoren en ook geen enkele medisch specialist.

Uiteraard vraagt u zich vervolgens af wie dan wel in Haren woonden. Die vraag is wat lastiger te beantwoorden, omdat je dan de diverse beroepen een beetje bij elkaar moet vegen. Overigens is de verreweg grootste groep wel eenvoudig in kaart te brengen. Dat is de groep met de vermelding ‘z.b.’, oftewel zonder beroep. In totaal telde ik 715 gezinshoofden met deze vermelding. Dat is 36% van het totaal! Een redelijk groot aantal van hen verbleef in Huize Avondlicht aan de Dilgtweg, maar verspreid over de andere straten in het dorp woonden er in Haren veel gepensioneerden, oud-Indiëgangers en rustende boeren. Aan de randen van het dorp woonden in totaal 133 personen met een hoofdberoep gerelateerd aan de landbouw (landbouwer, veehouder en zelfs een houder van een vossenfarm). De medewerkers van de NS waren met 73 personen ook behoorlijk vertegenwoordigd. Een grote groep oefende beroepen uit, die we zouden aan kunnen merken als tussenhandel: verzekeringsinspecteurs, depothouders, handelsreizigers, graanhandelaren, houthandelaren, grossiers (bv in chocolade en suikerwerken) en vertegenwoordigers. In totaal kom ik voor deze groep uit op 177 personen. Deze beroepen komen nu nauwelijks nog voor. Ruim 100 personen vervulden hogere functies bij bedrijven en overheidsinstanties (vooral rijksinspecties) in de regio als directeur, procuratiehouder, bedrijfsleider of deskundige. De plaatselijke middenstand bestond uit ongeveer 235 personen. Hiertoe reken ik dan de winkeliers en hun bedienden, de aannemers, schoen- en kleermakers, garagehouders, voerlieden, chauffeurs, rijwielherstellers, een groot aantal timmerlieden en huisschilders, een pianostemmer en een sigarenmaker. Ook op het eigen dorp gericht waren ongeveer 50 personen met zelfstandige beroepen, zoals huisarts, veearts, notaris, architect, bankier en predikant. Tenslotte telde ik 40 venters - ook een beroep dat tegenwoordig bijna niet meer voorkomt – bijna 200 arbeiders, 50 leraren en onderwijzers, 50 tuinlieden en groentekwekers, 20 café- en pensionhouders en 20 ambtenaren (waaronder de gemeentesecretaris en enige afdelingshoofden).

In de bronbewerking ‘Bevolkingscijfers 1850-1987’ heb ik laten zien dat het aantal inwoners van de gemeente Haren vooral in de periode 1930-1940 snel steeg. Deze stijging werd bijna volledig veroorzaakt door de bouw van een groot aantal woningen in het dorp Haren. Veel personen zonder beroep en personen met een niet aan het dorp Haren gebonden beroep vestigden zich toen in de gemeente. De tramlijn naar Groningen en het toegenomen gebruik van fiets, brommer en auto in het woon-werkverkeer faciliteerden deze beweging. Een bijzondere omstandigheid daarbij was, dat veel van de woningen aan lanen als de Emmalaan, Wilhelminalaan, Westerse Drift, Jachtlaan, Poorthofsweg en Lokveenweg geen koopwoningen waren maar huurwoningen. Die ook voor mij verrassende constatering deed ik bij de voorbereiding van een publicatie over de woningen van Joodse inwoners van Haren (ik kom daar nog op terug). Daarbij bleek bijvoorbeeld, dat de woningen Dilgtweg 2, Emmalaan 22, Lokveenweg 18, Oosterweg 46, Oude Hoflaan 12, Poorthofsweg 2 en 24, Rijksstraatweg 34, Westerse Drift 43 en 96 en Wilhelminalaan 9 huurwoningen waren. De woningmarkt zag er voor de oorlog in Haren dus heel anders uit dan tegenwoordig. Dit zal stellig mede het gevolg geweest zijn van het feit, dat er door het standplaatsprincipe veel minder druk op de woningmarkt in Haren was dan tegenwoordig het geval is. Zo heb ik in mijn boekje over het Julianapark aangegeven, dat de gemeente jarenlang moest leuren met bouwterreinen aan de Weg voor de Jagerskampen en de Terborgsteeg. Ook was het bouwen in Haren relatief goedkoop, omdat door de bouw op zandgrond de funderingskosten laag waren.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 82.

Subcategorieën

Old Go

De Harense Historische Vereniging Old Go is opgericht in januari 2010 en houdt zich bezig met de geschiedenis van de voormalige gemeente Haren. De gemeente bestond uit de dorpen Haren, Glimmen, Onnen en Noordlaren en de buurtschappen Essen, Dilgt en Hemmen. Op 1 januari 2019 is de gemeente Haren in het kader van de gemeentelijke herindeling samengegaan met de gemeenten Groningen en Ten Boer. 

Gevarieerd aanbod

Lezingen en excursies

Organisatie Open Monumentendag 

Uitgave van Harens Old Goud, 2x per jaar, een tijdschrift met een breed aanbod van artikelen en oude foto's

Publicaties in Haren de Krant

Presentatie en promotie op evenementen.

Info-centrum

Kom eens langs in het Info-centrum van Old Go! Elke eerste donderdag van de maand kunt u van 14.00 tot 16.00 uur bij ons terecht voor inzage in ons archief. We hebben een luisterend oor voor uw (oude) verhalen met of zonder foto’s. Voor vragen en informatie kunt u mailen naar info@oldgo.nl. Het adres is: Oude Brinkweg 12A, Haren; de trap op naar boven.   

Contact

Wilt u lid worden?  Zie ons aanmeldingsformulier. 

Heeft u een algemene vraag of opmerking:  info@oldgo.nl

Wilt u een artikel of foto's aanbieden voor Harens Old Goud: redactie@oldgo.nl