Op zoek naar materiaal voor mijn columns spit ik onder andere de strafzaken bij de rechtbank te Groningen in de 19e eeuw door. Niet steeds met resultaat, maar af en toe vind je toch wel wat. Wat te denken van Jan Meinema, 31 jaar, schoenmaker te Haren, die op 14 oktober 1869 wordt veroordeeld tot drie dagen gevangenisstraf, omdat hij op 18 juli van dat jaar de dorpsveldwachter Harmannus de Groot een stoot voor de borst heeft gegeven toen deze in opdracht van burgemeester Jorissen in de kerk van de Christelijk Afgescheidenen de orde bewaakte. Dat vraagt nader onderzoek. Wat deed die veldwachter daar in functie in de kerk en wat was de reden voor die ordeverstoring?
Uit de behandeling van de strafzaak zelf worden de achtergronden van het gebeurde niet duidelijk. In de zaak worden maar liefst zes getuigen gehoord: de genoemde veldwachter Harmannus de Groot, arbeider Harm Smeenk, 54 jaar, landbouwer Pieter van Hemmen, 19 jaar, landbouwer Jan de Groot, 30 jaar, landbouwer Berend de Jonge, 55 jaar en Antje Nijdam, weduwe van Berend Jansen, 59 jaar. De laatste drie personen zijn op verzoek van Jan Meinema opgeroepen als getuigen à décharge. De veldwachter geeft aan, dat hij door de burgemeester naar de kerk is gezonden, omdat er tijdens de ochtendpreek veel ongeregeldheden waren. Harm Smeenk verklaart, dat hij in de namiddagpreek in de Christelijk Afgescheidene kerk heeft gezien, dat beklaagde veldwachter Harmannus de Groot een stoot voor de borst gaf. Beklaagde scheen kwaad te worden, omdat de veldwachter een meisje, dat zeer veel rumoer maakte, bij den arm vatte om haar uit de kerk te verwijderen. Jan Meinema zegt daarop, dat de veldwachter een meisje zodanig aan de kleren trok, dat zij scheurden. Hij zei toen alleen: “moet dat zo”. Hij heeft de veldwachter niet aangeraakt. Getuige Smeenk kan het voorval volgens hem niet gezien hebben. Hij zat boven in de kerk. Smeenk verklaart daarop, dat hij het duidelijk gezien heeft en dat hij toen de stoot gegeven werd in de onmiddellijke nabijheid van de veldwachter stond. Pieter van Hemmen verklaart ongeveer hetzelfde als Harm Smeenk. Jan de Groot, Berend de Jonge en Antje Nijdam ondersteunen de verklaring van Jan Meinema, maar bij nader doorvragen van de rechter blijkt, dat Jan Meinema de veldwachter niet gestoten heeft toen hij aan het meisje trok, maar iets later. Daarmee zijn de verklaringen van de getuigen à décharge voor Jan Meinema waardeloos en acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Een ambtenaar in functie mag je niet slaan.
Op zoek naar de achtergronden van het gebeurde zoek ik naar berichten in kranten. De meest aangewezen krant daarvoor is de Groninger Courant, maar helaas staat die nog niet in het systeem delpher.nl, dat via internet eenvoudig is te raadplegen. Gelukkig schreven kranten in die tijd regelmatig berichten van elkaar over en zo kan ik in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 23 juli 1869 het volgende bericht vinden, dat door deze krant is over genomen van de Groninger Courant: “Gepasseerden Zondag had in het dorp Haren, in de Christelijke afgescheidene kerk, een voor veler gemoed zeer onaangename gebeurtenis plaats. De leeraar aldaar door de synode uit zijn dienst ontslagen, meende in zijn recht te zijn den stoel te beklimmen. De gemeente hiermede onbekend, zag verwonderd op hoe de man het durfde wagen die plaats in te nemen. Toen hij nu zijne leerrede begon, zocht men door vele middelen hem het zwijgen op te leggen. Hij stoorde zich echter niet aan bedreigingen of tegenkantingen, vervolgde zijne leerrede en hield daarmede vol, totdat de preek uit was, ofschoon de toehoorders, op eenige weinigen na, verdwenen waren. 's Nademiddags trad hij andermaal op en was de verwarring niet minder; zoo zelfs, dat men, volgens zeggen, tot handelen is overgegaan”.
Dat bericht in de krant is weer alle aanleiding het boek 'Kerkmensen onderweg, wat heeft ze bezield' (Haren, 2002) er bij te pakken. In dat boek wordt onder eindredactie van Jan A. Niemeijer de historie van de Christelijk Afgescheiden (later Gereformeerde) gemeente beschreven. Het gebeurde in de kerk op 18 juli 1869 staat niet in het boek, maar over de ontslagen leraar lezen we wel het een en ander. De in 1823 te Bedum geboren Jacob Tjapkes Bos kwam in 1861 als predikant vanuit Emmen naar Haren. Nadat hij enige jaren in Haren werkzaam was, werden er klachten tegen hem ingediend. Hij zou vrouwen uit zijn gemeente op een volstrekt ontoelaatbare manier hebben benaderd en ook ontuchtige woorden hebben gebezigd. De kerkenraad was zeer met de zaak verlegen. Hoe moest er gehandeld worden? Bos gaf in eerste instantie toe, dat hij onjuist gehandeld had en wilde zijn schuld belijden tegenover de kerkenraad en de betrokken vrouwen, in de verwachting dat de affaire daarmee beëindigd zou zijn. Maar de kerkenraad nam daar geen genoegen mee. Daarop werden er in september 1868 twee speciale kerkenraadsvergaderingen gehouden onder leiding van een consulent, de Groningse predikant H. Renting. Bos bestreed de aanklachten niet en vroeg om vergeving. Het was echter duidelijk dat hij niet langer in de gemeente kon functioneren, omdat zijn positie onhoudbaar was geworden. Hij werd geschorst en later door de classis gehoord en afgezet. Dat accepteerde hij echter niet met als gevolg de escalatie op 18 juli 1869. Ook wilde hij de pastorie niet verlaten. Mogelijk heeft die weigering nog geleid tot een tweede stafzaak, waarin de rechtbank Groningen ook op 14 oktober 1869 uitspraak deed. Beklaagde in die zaak was Hendrik Hindriks, oud 59 jaar, arbeider, geboren en wonende te Onnen. Hem werd ten laste gelegd, dat hij J.T. Bos op 18 juli 1869 in de gang van diens woning had aangegrepen, op den grond geworpen, geslagen en verwond had. De rechtbank achtte dit echter niet overtuigend bewezen en concludeerde daarom tot vrijspraak. Begin 1870 vertrok Jacob Tjapkes Bos naar Amsterdam.
Ook Jan Meinema is tamelijk kort na het gebeurde uit Haren vertrokken. In de zomer van 1869 woonde hij aan de Straatweg (nu Rijksstraatweg 185) te Haren met zijn vrouw Johanna Ellens, de dochters Annechien en Trijntje en de zonen Jan en Willem. Zoon Jan overleed op 4 augustus 1869, 7 jaar oud. Was hij op 18 juli misschien al ziek, en was vader Jan, die daarvoor ook al twee kinderen had verloren, om die reden wat kort door de bocht tegenover de veldwachter?
Op de foto de kerk van de Christelijk Afgescheiden gemeente aan de Kerkstraat te Haren. Het gebouw op de foto dateert van 1881. Voor die tijd, dus ook in 1869, stond er een kleiner gebouw.
De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 69.