Heibel in de kerk

Op zoek naar materiaal voor mijn columns spit ik onder andere de strafzaken bij de rechtbank te Groningen in de 19e eeuw door. Niet steeds met resultaat, maar af en toe vind je toch wel wat. Wat te denken van Jan Meinema, 31 jaar, schoenmaker te Haren, die op 14 oktober 1869 wordt veroordeeld tot drie dagen gevangenisstraf, omdat hij op 18 juli van dat jaar de dorpsveldwachter Harmannus de Groot een stoot voor de borst heeft gegeven toen deze in opdracht van burgemeester Jorissen in de kerk van de Christelijk Afgescheidenen de orde bewaakte. Dat vraagt nader onderzoek. Wat deed die veldwachter daar in functie in de kerk en wat was de reden voor die ordeverstoring?

Uit de behandeling van de strafzaak zelf worden de achtergronden van het gebeurde niet duidelijk. In de zaak worden maar liefst zes getuigen gehoord: de genoemde veldwachter Harmannus de Groot, arbeider Harm Smeenk, 54 jaar, landbouwer Pieter van Hemmen, 19 jaar, landbouwer Jan de Groot, 30 jaar, landbouwer Berend de Jonge, 55 jaar en Antje Nijdam, weduwe van Berend Jansen, 59 jaar. De laatste drie personen zijn op verzoek van Jan Meinema opgeroepen als getuigen à décharge. De veldwachter geeft aan, dat hij door de burgemeester naar de kerk is gezonden, omdat er tijdens de ochtendpreek veel ongeregeldheden waren. Harm Smeenk verklaart, dat hij in de namiddagpreek in de Christelijk Afgescheidene kerk heeft gezien, dat beklaagde veldwachter Harmannus de Groot een stoot voor de borst gaf. Beklaagde scheen kwaad te worden, omdat de veldwachter een meisje, dat zeer veel rumoer maakte, bij den arm vatte om haar uit de kerk te verwijderen. Jan Meinema zegt daarop, dat de veldwachter een meisje zodanig aan de kleren trok, dat zij scheurden. Hij zei toen alleen: “moet dat zo”. Hij heeft de veldwachter niet aangeraakt. Getuige Smeenk kan het voorval volgens hem niet gezien hebben. Hij zat boven in de kerk. Smeenk verklaart daarop, dat hij het duidelijk gezien heeft en dat hij toen de stoot gegeven werd in de onmiddellijke nabijheid van de veldwachter stond. Pieter van Hemmen verklaart ongeveer hetzelfde als Harm Smeenk. Jan de Groot, Berend de Jonge en Antje Nijdam ondersteunen de verklaring van Jan Meinema, maar bij nader doorvragen van de rechter blijkt, dat Jan Meinema de veldwachter niet gestoten heeft toen hij aan het meisje trok, maar iets later. Daarmee zijn de verklaringen van de getuigen à décharge voor Jan Meinema waardeloos en acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Een ambtenaar in functie mag je niet slaan.

Op zoek naar de achtergronden van het gebeurde zoek ik naar berichten in kranten. De meest aangewezen krant daarvoor is de Groninger Courant, maar helaas staat die nog niet in het systeem delpher.nl, dat via internet eenvoudig is te raadplegen. Gelukkig schreven kranten in die tijd regelmatig berichten van elkaar over en zo kan ik in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 23 juli 1869 het volgende bericht vinden, dat door deze krant is over genomen van de Groninger Courant: “Gepasseerden Zondag had in het dorp Haren, in de Christelijke afgescheidene kerk, een voor veler gemoed zeer onaangename gebeurtenis plaats. De leeraar aldaar door de synode uit zijn dienst ontslagen, meende in zijn recht te zijn den stoel te beklimmen. De gemeente hiermede onbekend, zag verwonderd op hoe de man het durfde wagen die plaats in te nemen. Toen hij nu zijne leerrede begon, zocht men door vele middelen hem het zwijgen op te leggen. Hij stoorde zich echter niet aan bedreigingen of tegenkantingen, vervolgde zijne leerrede en hield daarmede vol, totdat de preek uit was, ofschoon de toehoorders, op eenige weinigen na, verdwenen waren. 's Nademiddags trad hij andermaal op en was de verwarring niet minder; zoo zelfs, dat men, volgens zeggen, tot handelen is overgegaan”.

Dat bericht in de krant is weer alle aanleiding het boek 'Kerkmensen onderweg, wat heeft ze bezield' (Haren, 2002) er bij te pakken. In dat boek wordt onder eindredactie van Jan A. Niemeijer de historie van de Christelijk Afgescheiden (later Gereformeerde) gemeente beschreven. Het gebeurde in de kerk op 18 juli 1869 staat niet in het boek, maar over de ontslagen leraar lezen we wel het een en ander. De in 1823 te Bedum geboren Jacob Tjapkes Bos kwam in 1861 als predikant vanuit Emmen naar Haren. Nadat hij enige jaren in Haren werkzaam was, werden er klachten tegen hem ingediend. Hij zou vrouwen uit zijn gemeente op een volstrekt ontoelaatbare manier hebben benaderd en ook ontuchtige woorden hebben gebezigd. De kerkenraad was zeer met de zaak verlegen. Hoe moest er gehandeld worden? Bos gaf in eerste instantie toe, dat hij onjuist gehandeld had en wilde zijn schuld belijden tegenover de kerkenraad en de betrokken vrouwen, in de verwachting dat de affaire daarmee beëindigd zou zijn. Maar de kerkenraad nam daar geen genoegen mee. Daarop werden er in september 1868 twee speciale kerkenraadsvergaderingen gehouden onder leiding van een consulent, de Groningse predikant H. Renting. Bos bestreed de aanklachten niet en vroeg om vergeving. Het was echter duidelijk dat hij niet langer in de gemeente kon functioneren, omdat zijn positie onhoudbaar was geworden. Hij werd geschorst en later door de classis gehoord en afgezet. Dat accepteerde hij echter niet met als gevolg de escalatie op 18 juli 1869. Ook wilde hij de pastorie niet verlaten. Mogelijk heeft die weigering nog geleid tot een tweede stafzaak, waarin de rechtbank Groningen ook op 14 oktober 1869 uitspraak deed. Beklaagde in die zaak was Hendrik Hindriks, oud 59 jaar, arbeider, geboren en wonende te Onnen. Hem werd ten laste gelegd, dat hij J.T. Bos op 18 juli 1869 in de gang van diens woning had aangegrepen, op den grond geworpen, geslagen en verwond had. De rechtbank achtte dit echter niet overtuigend bewezen en concludeerde daarom tot vrijspraak. Begin 1870 vertrok Jacob Tjapkes Bos naar Amsterdam.

Ook Jan Meinema is tamelijk kort na het gebeurde uit Haren vertrokken. In de zomer van 1869 woonde hij aan de Straatweg (nu Rijksstraatweg 185) te Haren met zijn vrouw Johanna Ellens, de dochters Annechien en Trijntje en de zonen Jan en Willem. Zoon Jan overleed op 4 augustus 1869, 7 jaar oud. Was hij op 18 juli misschien al ziek, en was vader Jan, die daarvoor ook al twee kinderen had verloren, om die reden wat kort door de bocht tegenover de veldwachter?

Op de foto de kerk van de Christelijk Afgescheiden gemeente aan de Kerkstraat te Haren. Het gebouw op de foto dateert van 1881. Voor die tijd, dus ook in 1869, stond er een kleiner gebouw.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 69.

Hoe Clara van Essen – van der Rijn WO-II overleefde

Fotograaf onbekend, Groninger Archieven

 

In een aantal eerdere columns heb ik aandacht geschonken aan Joodse inwoners van Haren die de oorlog hebben overleefd. Zie mijn columns over Aaltje Nathans en de familie Van Blankenstein. Deze keer wil ik het hebben over Clara van der Rijn.

Clara van der Rijn wordt geboren op 16 mei 1896 te Groningen als dochter van Simon van der Rijn en Frederika Cohen. Haar vader is in Groningen een succesvol zakenman. Hij is eigenaar/directeur van de firma ‘H.J. van der Rijn’ een door zijn vader opgericht bedrijf, dat handelt in non-ferro metalen (roestvrij staal, tin, koper, brons, blik, etc). Vader en moeder zijn zeer actief in het maatschappelijk leven in Groningen. Moeder Frederika Cohen wordt voor haar activiteiten zelfs benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Clara trouwt op 14 november 1917 met Leo Maurits van Essen. Leo krijgt ook een functie binnen het bedrijf van zijn schoonvader. Leo overlijdt op 21 februari 1936 in Groningen. Het huwelijk van Clara en Leo is kinderloos gebleven.

In november 1936 komt Clara van der Rijn naar Haren. Ze woont dan eerst aan de Westerse Drift 105 (huidig nummer) en betrekt in juli 1940 de woning Dilgtweg 12. De woningkaart van deze laatste woning vermeldt dan een verhuizing per 9 januari 1943 met als bestemming: Westerbork. Dat doet het ergste vrezen, maar dezelfde woningkaart laat zien, dat Clara op 20 juli 1945 weer wordt ingeschreven op het adres Dilgtweg 12. Ze heeft de oorlog dus overleefd, maar hoe? Voor mij het begin van een interessante zoektocht.

Allereerst heb ik contact opgenomen met het Herinneringscentrum Kamp Westerbork. Een registratiekaart van Clara van der Rijn bleek daar niet aanwezig, omdat alle registratiekaarten in september 1944 op last van de Duitse kampcommandant zijn vernietigd. Toch kon men mij wel wat verder helpen. Clara zou op 16 april 1943 in Westerbork aangekomen zijn. Vervolgens wordt ze door de kampadministratie op 1 april 1944 als vermist vermeld. Ze zou dan uit een ziekenhuis in Groningen verdwenen zijn. Het is overigens zeer waarschijnlijk, dat Clara in werkelijkheid al veel eerder uit het ziekenhuis verdwenen is. Mogelijk al voor juni 1943. Dus kort na haar aankomst in Westerbork. Verder zette een attente medewerkster van de collectie ‘Een Naam en een Gezicht’ van het Herinneringscentrum Westerbork mij op het spoor van Ate de Groot.

Over Ate de Groot is op internet een in het Fries gestelde levensbeschrijving te vinden. Hij wordt geboren op in 1880 te Huizum bij Leeuwarden. In 1924 treedt hij in dienst bij de firma ‘H.J. van der Rijn’ op het toenmalige hoofdkantoor aan de Schuitemakersstraat 1 (hoek Akerkhof) in Groningen. In 1939 wordt hij binnen het bedrijf algemeen procuratiehouder. Dat geeft hem in de oorlogsjaren een sleutelpositie binnen het bedrijf, omdat alle leden van de Joodse familie Van der Rijn uit de directie moeten verdwijnen. Met de familie Van der Rijn onderhoudt Ate de Groot goede contacten. In zijn levensbeschrijving wordt vermeld, dat Clara van der Rijn dankzij zijn inspanningen van deportatie is gered. Die melding brengt ons weer een stapje verder, maar de vraag is wederom: hoe?

Verder zoeken leidde tot een mailcontact met Dirk de Groot. Hij is de zoon van Ate en woont tegenwoordig in Zwitserland. Dirk heeft Clara van der Rijn goed gekend. Ze is in 1958 zelfs aanwezig geweest op zijn huwelijk. Belangrijk voor mijn zoektocht is echter wat Dirk de Groot kan melden over de oorlogsjaren van Clara van der Rijn. “Ik weet dat ze in het Rooms Katholiek Ziekenhuis aan de Verlengde Hereweg in Groningen ondergedoken was. Toen ook daar de voedselvoorziening krap werd, heb ik haar voedselpakketjes gebracht. Er was een Duitse verpleegster, Rose, die ook na de bevrijding bij Clara is gebleven.” De informatie van Dirk de Groot klopt met de informatie vanuit Kamp Westerbork, dat Clara van der Rijn na een ziekenhuisopname is vermist. Of ze vanuit Westerbork direct in het Rooms Katholiek Ziekenhuis is opgenomen of eerst nog in het Academisch Ziekenhuis is niet bekend.

De vermelding van de Duitse verpleegster Rose brengt mij weer terug naar de woningkaarten van de woningen in Haren. Hierop is te zien, dat ene Hedwig Rose op 31 juli 1937 bij Clara van der Rijn aan de Westerse Drift komt wonen. Ze wordt vermeld als verpleegster. In 1940 verhuist Hedwig mee naar de Dilgtweg en als Clara wordt gedeporteerd naar Westerbork wordt Hedwig op 29 maart 1943 uitgeschreven naar Groningen. In 1945 komt ze met Clara van der Rijn weer terug naar de Dilgtweg. Hedwig is geboren op 20 september 1902 in Pyrmont in Duitsland als dochter van Richard Robert Rose en Emma Helena Maria Schintzel. In 1905 woont ze met haar ouders korte tijd in Rotterdam. Haar vader wordt dan vermeld als muzikant. Vader Rose overlijdt op 26 april 1947 in Groningen. Na zijn overlijden komt moeder Rose-Schintzel ook aan de Dilgtweg 12 wonen. Als Clara van der Rijn op 13 juli 1950 vertrekt naar Laren (NH), verhuist moeder Rose naar Duitsland. Of Hedwig Rose dan ook naar Duitsland vertrekt of dat ze mee gaat naar Laren, is mij nog niet duidelijk. Op 5 december 1980 staat in de Telegraaf de volgende rouwadvertentie: “Op 21 november 1980 overleed mijn lieve Clara van Essen – van der Rijn, geb. 16 mei 1896. Op verzoek van de overledene heeft de crematie in stilte te Westerveld plaats gevonden”. Zou die advertentie geplaatst zijn door Hedwig?

Kom ik nog even terug op Clara’s familie en de firma ‘H.J. van der Rijn’. Clara’s broer Herman Gabriel van der Rijn heeft door zijn handelscontacten in Duitsland al snel door, dat het voor de Joden in Europa gevaarlijk wordt. Hij vertrekt in 1939 met zijn gezin naar Amerika en wordt na de oorlog Amerikaans staatsburger. Moeder Frederika overlijdt op 5 mei 1941 In Groningen. Vader Simon weigert onder te duiken. Hij is op 2 juli 1943 vermoord te Sobibor. Zoals gezegd wordt de firma tijdens de oorlogsjaren geleid door Ate de Groot. Hij slaagt er in een door de Duitsers aangestelde Verwalter redelijk buiten de deur te houden. In de levensbeschrijving wordt verder over hem vermeld, dat het hem lukte Joodse werknemers uit Westerbork terug te halen en dat hij de werknemers van het bedrijf in Amsterdam steunde door voedselpakketten te sturen. Er wordt ook een activiteit van hem vermeld die mogelijk een raakvlak heeft met Haren. Hein Bekenkamp schrijft in zijn boek ‘Bezetting en bevrijding van Haren’ (Harener Historische Reeks nr. 9), dat de kerkklokken van Haren en Noordlaren in 1943 op last van de Duitsers uit de torens werden getakeld om te worden omgesmolten tot oorlogstuig. Uiteindelijk kwamen de beide klokken niet in de smeltkroes terecht. De klok van Haren werd na de oorlog terug gevonden in Hamburg en die van Noordlaren in Giethoorn. In het verhaal over Ate de Groot staat, dat veel torenklokken bij zijn bedrijf terecht kwamen en dat hij het omsmelten van die klokken saboteerde. Zou door zijn toedoen de klok van Noordlaren in Giethoorn beland zijn? Die suggestie is voor mij aanleiding boven deze column een foto te plaatsen van ingeleverde klokken bij de vestiging van ‘H.J. van der Rijn’ aan De Laan in Groningen. Misschien liggen de klokken van Haren en/of Noordlaren daar ook wel bij.

Foto: Pakhuis fa. Van der Rijn aan De Laan in Groningen met door de Duitsers verzamelde klokken.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 68.

Rehabilitatie voor Barteld Pruisman?

Ieder jaar worden op 4 mei bloemen gelegd op de graven van oorlogsslachtoffers op de begraafplaatsen in Haren. Daarbij wordt het graf van Barteld Pruisman op de begraafplaats De Eshof overgeslagen. Is hij dan geen slachtoffer van oorlogsgeweld? Zeer waarschijnlijk wel. Op zijn grafsteen staat, dat hij is overleden op 8 september 1944 te Rennes in Frankrijk. Maar waarom wordt hij dan overgeslagen, terwijl op de naast gelegen graven van Reinder van Dijk en Cornelis Hendrik Burema wel bloemen worden gelegd? De reden is terug te voeren op een brief 22 maart 1957 van de Oorlogsgravenstichting (OGS) aan de burgemeester van Haren. In deze brief wordt aangegeven dat Barteld Pruisman geen oorlogsslachtoffer is in de zin van de statuten van de stichting. Eenvoudig gezegd, volgens de OGS heeft Barteld Pruisman aan de verkeerde kant gevochten. Voor nadere gegevens over deze brief verwijs ik naar de bronbewerking ‘Oorlogsgraven’ op www.oldgo.nl.

Recentelijk heeft Dirk Munk, die een enorme kennis heeft van de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog zich in de zaak Barteld Pruisman verdiept en hij komt tot andere conclusies dan de OGS. Volgens hem heeft de OGS zich gebaseerd op onjuiste gegevens en is bij verricht onderzoek sprake geweest van een hoge mate van vooringenomenheid.

Over één punt bestaat geen verschil van mening. Barteld Pruisman is met zeven andere jonge Nederlanders om het leven gekomen bij een auto-ongeluk, toen zij onderweg waren in de buurt van Rennes in Frankrijk. De autobus of vrachtwagen waarin zij zaten zou in een ravijn gereden zijn. Waar wel vervolgens discussie over kan zijn, is de vraag of het ongeluk kan worden beschouwd als oorlogsgeweld. De rapporteur van de OGS lijkt wel voor een ontkennend standpunt te voelen als hij de opmerking citeert van de familie van Arie Korving, een van de slachtoffers van het ongeluk: “het verhaal van de familie van A. Korving is waarschijnlijk het meest eerlijk, namelijk simpel: auto-ongeluk”.

Barteld Pruisman en een aantal van de andere slachtoffers van het ongeluk hadden tijdens de oorlogsjaren dienst gedaan op van oorsprong Nederlandse coasters, die door de Duitse Kriegsmarine waren gevorderd. Zij kregen om die reden een aanstelling bij de Kriegsmarine. Waren ze daarmee overgelopen naar de vijand? Ja, zegt de OGS. Zij waren niet gedeporteerd naar Frankrijk, maar waren daar vrijwillig heen gegaan om niet in Duitsland te hoeven werken. Onzin meent Dirk Munk. Deze jongens hadden volgens hem niets te kiezen toen de schepen waarop zij voeren werden gevorderd. Bovendien behoorden ze slechts op papier bij de Kriegsmarine. Ze droegen dan ook geen militair uniform.

Bij het bovenstaande kun je nog spreken van een verschil in de beoordeling van de omstandigheden. Dat wordt anders als in de rapportage, waarop de OGS zich baseert, gesteld wordt, dat Barteld Pruisman en de andere slachtoffers tijdens het ongeluk een uniform droegen van de Kriegsmarine en dat zij in eerste instantie werden begraven op een Duitse begraafplaats aan de Cotes du Nord in Bretagne. Apert onjuist stelt Dirk Munk. Uit de rapporten van de Bergings- en Identificatiedienst, die betrokken was bij het overbrengen van de lichamen naar Nederland, blijkt dat ze burgerkleding droegen. Voorts is er aan de Cotes du Nord helemaal geen Duitse begraafplaats. In de rapportage van de Bergings- en Identificatiedienst wordt duidelijk aangegeven, dat de lichamen werden opgegraven op American Graves Registration Command St. James. Dat is een Amerikaanse erebegraafplaats waar ruim 4.000 Amerikaanse soldaten begraven liggen. En op die begraafplaats zijn echt geen Duitse soldaten begraven.

Maar wat was er dan wel aan de hand met de groep Nederlanders. Waarheen waren ze op weg toen het voertuig waarin zij zaten verongelukte? Dirk Munk concludeert op basis van de gegevens in het dossier, dat ze op weg waren van Lamballe naar Cherbourg. Waarschijnlijk in een Amerikaans legervoertuig. Vanuit Cherbourg wilden ze dan met een boot naar Engeland gaan om zich te melden bij de Nederlandse autoriteiten en vervolgens weer in dienst te treden op Nederlandse schepen. In algemene zin – dus niet specifiek voor Barteld Pruisman – heeft de heer Dick Brongers daar in het boek ‘Op tegengestelde koersen’ het volgende over geschreven: “Na de geallieerde invasie in Normandië van 6 juni 1944 werden deze zeelieden in eerste instantie opgevangen in verschillende kampen in N.W. – Frankrijk, onder andere bij Rennes en Cancale. Na verhoor werden zij overgebracht naar Londen, waar ze wederom door ambtenaren van de Nederlandse Justitie te Londen aan de tand werden gevoeld”. In het dossier van Jan van Geffen, een van de andere slachtoffers van het ongeluk, heeft Dirk Munk een verklaring aangetroffen van sergeant J. de Gelder gedateerd 18 juli 1945. Deze geeft aan, dat hij bij het ongeluk in Frankrijk op 8 september 1944 nabij Rennes aanwezig is geweest. Volgens hem was Van Geffen op weg naar Engeland om aldaar ingelijfd te worden in het Nederlandse leger. Een lezing van het Rode Kruis, dat Van Geffen door de Franse patriotten zou zijn doodgeschoten, verwijst De Gelder naar de prullenbak “daar het gezelschap, dat zich in de auto bevond zich reeds langen tijd in dienst van de patriotten te Lamballe bevond”.

Zoals boven aangegeven is het stoffelijk overschot van Barteld Pruisman vanuit Frankrijk overgebracht naar Nederland. Op 9 april 1947 is hij herbegraven op de begraafplaats ‘De Eshof’ aan de Rijksstraatweg in Haren. Later zijn de wel als oorlogsslachtoffers erkende Reinder van Dijk en Cornelis Hendrik Burema ter weerszijden van hem herbegraven.

Alles overziende lijkt het er op, dat het niet aanmerken van Barteld Pruisman als oorlogsslachtoffer goed paste in de zwart-wit benadering, die in de eerste jaren na de oorlog werd gehanteerd. Tegenwoordig liggen de normen echter ruimer en is er ook begrip voor een jongeman, die 19 jaar oud een keuze moest maken, waarvan hij de gevolgen niet kon overzien. Uit het onderzoek van Dirk Munk is gebleken, dat Barteld Pruisman geen overtuigde nazi was, die meevocht aan Duitse zijde, maar veel meer het slachtoffer was van een trieste samenloop van omstandigheden. Dat maakt hem volgens de strikte regels van de OGS wellicht geen oorlogsslachtoffer, een slachtoffer van de oorlog was hij zeker wel. Op zijn minst zouden we op 4 mei ook even stil kunnen staan bij zijn graf. Voor mij persoonlijk geldt dat in elk geval wel.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 67.

Detective Boerema

Op 19 augustus 1910 wordt Mr. Hindrik Boerema geïnstalleerd als burgemeester van de gemeente Haren. Hij is dan nog net 30 jaar en is daarmee de jongste burgemeester, die de gemeente Haren ooit heeft gehad. Tot 1921 heeft Boerema in Haren geen eigen woning. De eerste jaren woont hij in Hotel Horst (voorheen de Jagtwagen) aan de Rijksstraatweg 127 (nu hoek Vondellaan). Vervolgens woont hij in bij A. Wassenaar in ’t Huis de Wolf (Rijksstraatweg 76) en daarna bij notaris J.B. van Andringa de Kempenaer in Huize de Hondsrug (Rijksstraatweg 240). In 1921 komt dan de ambtswoning aan de Weg voor de Jagerskampen 2 gereed. Als Boerema deze woning betrekt is hij nog vrijgezel. In 1923 huwt hij met Elisabeth Anna Frick, die uit een eerder huwelijk twee dochters heeft.

In de jaren van zijn verblijf in Hotel Horst schrijft Boerema een aantal brieven die in het archief van de gemeente Haren bewaard zijn gebleven. De meeste brieven gaan over de restauratie van de dorpstoren. Boerema laat zich echter ook kennen als een oplettende detective. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een brief van 29 juli 1913 aan de Officier van Justitie te Groningen. In verband met valse bankbiljetten die in omloop zijn gebracht, heeft deze de burgemeesters in de provincie gevraagd attent te zijn op personen die plotseling veel geld uitgeven. Boerema heeft inderdaad zo’n persoon op de korrel. Uit zijn brief blijkt, dat hij de zaak al behoorlijk heeft uitgezocht.

Reeds geruimen tijd heeft zijn van weelde getuigende levenswijze mijn aandacht getrokken Ernst Gustaaf Schlette te Groningen. Deze ongetwijfeld u bekende persoon heeft automobielen en speelt veel om geld. Nu heeft hij weliswaar in den laatsten tijd geërfd, maar naar ik destijds reeds van zijn schoonvader, L. Smit van het Boschhuis te Groningen, mocht vernemen, was deze waarde niet van groot belang. Ook beklaagde die familie zich over zijne gedragingen. Reeds meermalen liet ik nagaan of Schlette in deze gemeente papiergeld uitgaf, hetgeen mij steeds werd gerapporteerd niet het geval te zijn. Mijn aandacht bleef op hem gevestigd en ik liet bij het agentschap van de Nederlandsche Bank te Groningen inlichtingen inwinnen omtrent de geheime kenteekenen der bankbiljetten, waarvan mij enkele werden medegedeeld. Na uwe bovengenoemde circulaire werd mijn meening versterkt, dat slechts Schlette dit kon doen, nu hij onder de vlag van een erfenis en in het bezit van een luxueuze automobiel de gelegenheid tot groote uitgaven had. Meermalen kon ik in het hotel Horst, waar ik mijne kamers heb, hem waarnemen, omdat hij dikwijls voor mijne ramen plaats neemt. Veelvuldig komt hij daar niet, maar toch zo nu en dan op doorreis, zooals hij ook wel aanlegt op de ontspanningsplaats Voorveld. Langduriger, meestal om te spelen, vertoeft hij bij Witteveen en Bolhuis, beiden te Harenermolen en leeft daar vriendschappelijk met de eigenaars en gasten, zooals hij dat kan. Zoo heeft hij zelfs den rijksveldwachter, brigadier Tissing, het genoegen gedaan hem per auto naar Assen te brengen en terug mede te nemen, nadat diens vrouw en kinderen daar te logeren waren achter gelaten. Ofschoon deze omstandigheid eenigszins eigenaardig was, heb ik hierover nimmer met den veldwachter gesproken. Te veel drinken doet hij niet, althans heb ik hem nimmer onbekwaam gezien. Een enkele maal komt hij met een vreemde, zoo in den laatsten tijd nu en dan met een korte gedrongen jongeman met wie hij opvallend den toon voert van iemand die geroutineerd uitgaat, vooral met vrouwen. Meestal gaat het om Leonardus Appel, directeur van een petroleummaatschappij te Groningen, Frieschestraatweg 1, Bernard Herman Drenth, Trompstraat 20a te Groningen en D.A. Anema, zonder beroep, te Harenermolen. Met deze personen speelt Schlette gewoonlijk om geld. Vroeger had hij omgang met den thans gefailleerde aannemer Gerrit Gisius te Groningen. Het trof nu gisteren dat Schlette met zijn automobiel bij Horst kwam. Het voertuig ziet er opvallend luxueus uit en terwijl ik daarnaar keek, komt Albertus Horst in mijn kamer om de tafel af te nemen en ontstaat het volgende gesprek. Horst: “kijkt u er naar of de automobiel met eigen geld betaald is?”. “Hoezo?” “Hij kan het immers zelf maken”. “Heeft u daar dan wel eens iets van gezien?” “Neen, maar hij heeft het bewijs toch geleverd”. “Krijgt u wel eens een bankbiljet?” “Jawel”. “Van hoeveel?”. “Van honderd en van vijfentwintig gulden”. “Mag ik die eens zien?” “Neen, want als die valsch is, ben ik het geld kwijt en ik heb de waarde geleverd”. “Zoudt u ze mij dan voor het vervolg willen laten zien als ik u de waarde gaf?” “Jawel, ik heb met Schlette niets uitstaande.” Ik heb de eer u vorenstaande te rapporteren met het beleefd verzoek om uwe betreffende berichten.

In het Historisch Jaarboek Groningen 2020 uitgegeven door de vereniging Stad & Lande staat een uitvoerig artikel over Ernst Gustaaf Schlette (1873-1948) geschreven door Alida Dijk en Margriet Dijk. In dat artikel komt Schlette naar voren als een man met twee gezichten. Aan de ene kant is hij een begenadigd maker van reclameaffiches. Vooral de affiches die hij maakte voor de fietsenfabrikant Fongers zijn erg fraai en worden algemeen beschouwd als kunst. De afbeelding boven dit artikel laat een van de meest bekende van deze affiches zien: een groep fietsende militairen. Waarschijnlijk is deze affiche gemaakt in 1912. Het andere gezicht van Schlette is, dat hij niet in staat is de tering naar de nering te zetten. Dit leidt tot een lange reeks faillissementen en ook tot diverse misdrijven, zoals het verduisteren van gehuurde auto’s en het maken van vals geld. Voor dat laatste vergrijp wordt Schlette in 1902 te Amsterdam veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf. Hij zit zijn straf uit in de gevangenis aan de Hereweg te Groningen en blijft na zijn vrijlating in Groningen hangen. De stad Groningen kent in die tijd een bloeiperiode op het gebied van tekenaars en drukkerijen en Schlette slaagt er in al snel aansluiting te krijgen bij dit milieu.

Heeft Schlette in Groningen nu inderdaad weer vals geld gedrukt? In het artikel van Alida Dijk en Margriet Dijk staat daar niets over. Wel dat hij op 27 maart 1914 voor de derde keer failliet gaat en dan al de wijk heeft genomen naar Antwerpen. Boerema is er ook niet in geslaagd zijn onderzoek in Haren af te ronden met een succesvol bewijs. In aanvulling op zijn eerdere brief schrijft hij op 31 juli 1913, dat zijn onderzoek naar het gedrag van Schlette wordt gefrustreerd door een inspecteur van politie uit Groningen, die hotel Horst gebruikt als ontmoetingsplaats met een vrouwspersoon. En waar de stedelijke politie is, daar is Schlette nu eenmaal niet.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 66.

Subcategorieën

Old Go

De Harense Historische Vereniging Old Go is opgericht in januari 2010 en houdt zich bezig met de geschiedenis van de voormalige gemeente Haren. De gemeente bestond uit de dorpen Haren, Glimmen, Onnen en Noordlaren en de buurtschappen Essen, Dilgt en Hemmen. Op 1 januari 2019 is de gemeente Haren in het kader van de gemeentelijke herindeling samengegaan met de gemeenten Groningen en Ten Boer. 

Gevarieerd aanbod

Lezingen en excursies

Organisatie Open Monumentendag 

Uitgave van Harens Old Goud, 2x per jaar, een tijdschrift met een breed aanbod van artikelen en oude foto's

Publicaties in Haren de Krant

Presentatie en promotie op evenementen.

Info-centrum

Kom eens langs in het Info-centrum van Old Go! Elke eerste donderdag van de maand kunt u van 14.00 tot 16.00 uur bij ons terecht voor inzage in ons archief. We hebben een luisterend oor voor uw (oude) verhalen met of zonder foto’s. Voor vragen en informatie kunt u mailen naar info@oldgo.nl. Het adres is: Oude Brinkweg 12A, Haren; de trap op naar boven.   

Contact

Wilt u lid worden?  Zie ons aanmeldingsformulier. 

Heeft u een algemene vraag of opmerking:  info@oldgo.nl

Wilt u een artikel of foto's aanbieden voor Harens Old Goud: redactie@oldgo.nl