Het verdriet van Maria Lucretia

Het begon allemaal zo mooi. Op 14 mei 1790 wordt Maria Lucretia Rummerink geboren als dochter van Rudolph Rummerink en Anna Wemelina Buirma. Haar vader is een van de rijkste boeren van Haren. Hij bekleedt dan ook een aantal belangrijke openbare functies, zoals die van gezworene van het Gerecht van Selwerd en kerkvoogd. Haar moeder is een dochter van de schulte van Helpman en haar oom Geert Buirma zal deze functie vanaf 1791 vervullen. De schulte is binnen een dorpsgemeenschap verantwoordelijk voor de openbare orde. Hij is dus hoofd van de politie, maar tegelijk ook – en waarschijnlijk veel lucratiever – als een soort deurwaarder belast met alle openbare verkopingen. Johannes Rummerink, een neef van haar vader, vervult deze functie in Haren. Zowel van vaders- en moederszijde heeft Maria Lucretia ooms en tantes met (in die tijd) klinkende namen: Jan Jacob Veltman, Jan Swartwolt, Hinderika Hoenderken, Jan Jans Wuffen en Hindrik Nanninga. Oom Ningo Nienhuis Sinnige is in Haren wat minder bekend. Hij is predikant te Niehove. In 1846 zal hij benoemd worden tot ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw, omdat hij dan op 92-jarige leeftijd de oudste actieve predikant van Nederland is.

Maar niet alles is zo mooi als het lijkt. Het eerste verdriet zal Maria Lucretia niet bewust hebben meegemaakt. Op 28 oktober 1791 overlijdt haar oudere zusje Alberdina Margaretha. Op 20 december 1792 overlijdt haar ongehuwde tante Abeltijn Rummerink, die bij haar vader en moeder in huis woont. De afwikkeling van de nalatenschap levert nog wat discussies op met de families Pauwels en Veltman, maar die worden in 1793 opgelost. Vervolgens worden tussen 1794 en 1804 nog vier broers en drie zusters geboren. Van hen worden er slechts drie volwassen. Vader Rudolph overlijdt in 1808. Moeder Anna Wemelina blijft dan met (toen nog) vijf kinderen achter in de boerderij aan de Straat (huidig adres Rijksstraatweg 192 tm 196; Benu Apotheek en Flashman).

Op 19 december 1810 trouwt Maria Lucretia met Luite Bolhuis. Ook een klinkende naam in de toenmalige Harener gemeenschap. De voorouders van Luite komen uit het gehucht Essen, maar Luite is waarschijnlijk geboren op de boerderij die stond op de locatie van het huidige Schoolpad in Haren. Deze boerderij was eigendom van de familie van zijn moeder Jantje Lunsche (of Lunsing). Zij was een telg uit een boerenfamilie te Peize, maar haar moeder was weer een Bolhuis. De familierelaties zijn soms een niet te ontwarren knoop! Luite trekt na zijn huwelijk in bij zijn schoonmoeder en wordt direct aangesteld als voogd over de nog minderjarige broers en zusjes van zijn vrouw Maria Lucretia. De toekomst lacht Maria Lucretia weer tegemoet. Tussen 1811 en 1826 wordt haar huwelijk gezegend met acht kinderen. En die blijven allemaal in leven. Best bijzonder in die tijd.

Maar dan volgt er weer nieuw rampspoed. Luite Bolhuis overlijdt in november 1826, op 37-jarige leeftijd. Mogelijk is hij het slachtoffer geworden van de zogenaamde Groninger ziekte, want in een later schrijven geeft de burgemeester aan: “na den dood van hare man heeft zij jarenlang met veele ongeluk te worstelen gehad. Zij heeft gedurende vier jaren tien stuks vee verloren, hare kinderen of althans drie derzelve hebben maandenlang aan de te Groningen destijds heerschende ziekte geleden, en daardoor grote uitgaven veroorzaakt”. Als in 1829 ook haar moeder overlijdt, moeten allerlei nalatenschappen worden geregeld. De uitkomst is, dat Maria Lucretia met haar kinderen als landbouwersche gaat wonen op de boerderij van haar schoonfamilie (dus op de locatie van het Schoolpad). Landbouwer zijn is tegenwoordig geen eenvoudige opgave, maar vroeger was dat zeker niet anders. Met vele andere landbouwers lijdt Maria Lucretia grote schade door overvloedige regens en overstromingen. Haar schade wordt geraamd op f.117,-. Uit het rampenfonds krijgt ze een tegemoetkoming van f.14,87. Maar de grootste ramp volgt in de nacht van 5 op 6 augustus 1835. De burgemeester schrijft op 6 augustus 1835 aan de commissaris des Konings het volgende: “Wij hebben de eer u door deze te informeren, dat er in de afgelopen nacht even voor twaalf uren brand is ontstaan in de behuizing van de weduwe Luitje Bolhuis, landbouwersche, even buiten het dorp Haren staande en in de nabijheid van een streek huizen de Kromelboog genaamd. De weduwe en kinderen waren in eenen diepen slaap, toen twee der kinderen, in eenen vertrek naast de schuur slapende, door het nedervallen van vuur op hunnen bedsponde uit de slaap waren gewekt. Spoedig repte men zich het huis uit en maakte men de eerste gebuuren wakker om te hulp te snellen, wel dadelijk hoorde men het kleppen der torenklok in het dorp, en was de brandspuit op weg. Van alle kanten snelde men met wateremmers voorzien te hulp. Doch de brand was zoo hevig en woedende, dat men niet tegenstaande alle aangewende gepaste middelen ter blussing van dezelve deze fraaije boerenwoning en schuur benevens eene belendende schuur door de vlammen zag verteerd”. De schade bedraagt f.4.335,- en wordt slechts gedeeltelijk gedekt door de verzekering.

Met steun van de familie en stellig ook door grote eigen vasthoudendheid slaagt Maria Lucretia er uiteindelijk in alle zaken weer op de rails te krijgen. Al haar kinderen sluiten goede huwelijken. Voor haar zoon Lucas koopt ze een boerderij aan de Oosterweg. De steeg vanaf die boerderij naar de Kerklaan kennen we nu als de Bolhuissteeg.

Bij de foto: links op de foto van omstreeks 1910 ziet u het Hotel Suurd (tot voor kort ABN-AMRO). Rechts drie panden: het linkse pand is nu Rijksstraatweg 192 tm 194 (Benu apotheek). Het pand rechts daarnaast is nu Rijksstraatweg 196 (Flashman). Tot 1865 stond op de plaats van deze panden de boerderij van Rudolph Rummerink. Helemaal rechts Rijksstraatweg 198 (Rodenburg).

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 59.

Kerkstraat 1908

Een prachtige ansichtkaart van de Kerkstraat gemaakt in 1908. In die tijd was het maken van een foto nog een heel gebeuren. Veel bewoners van de straat lieten zich op deze manier graag portretteren. Uit dezelfde periode zijn ook in andere straten in Haren, Noordlaren en Glimmen dergelijke foto’s gemaakt. Wellicht een leuk project voor een fotograaf om nu ruim 100 jaar later nog eens dergelijke foto’s te maken. Een belangrijk verschil zal ongetwijfeld de leeftijd van de geportretteerden zijn. Op de oude foto’s staan veel kinderen en bijna geen bejaarden. Nu is dat stelling precies andersom.

De fotograaf stond bij het maken van de foto ongeveer op de Kromme Elleboog en hij fotografeerde richting de Rijksstraatweg.

Op de achtergrond zien we de toren van dorpskerk. De gereformeerde Gorechtkerk had op dat moment nog geen toren. Op de foto en op een (niet afgebeeld) bijschrift heeft iemand enige namen aangegeven. De forse man met de pet is Jan Nieboer. Zijn vrouw Aaltje Doedens staat helemaal rechts. Jan Nieboer en zijn vrouw woonden in 1908 in de woning Kerkstraat 29. Later had de kapper A. Dolfin hier zijn zaak. De woning is enige decennia geleden afgebroken ten behoeve van de uitbreiding van het parkeerterrein van Albert Heijn. De man in het midden wordt in het bijschrift vermeld als H. van der Woude, smid. Ik denk, dat het Klaas van der Woude is. Deze Klaas had wel een broer Hendrik, maar die was schoenmaker en geen smid. Bovendien was Hendrik in 1908 volgens mij al uit Haren vertrokken. De familie Van der Woude had een smederij in het pand Kerkstraat 30/32. Nu is hier de drukkerij Van Ark gevestigd. Van twee kinderen is een naam op de foto bijgeschreven. Bijna naast Klaas van der Woude staat A. Haverdings. Stellig de in 1894 geboren Abel Haverdings. Hij woonde met zijn vader Jan Haverdings, moeder Tietje Smit en twee zusjes en twee broers op het adres Kerkstraat 22. Het jongetje links vooraan naast Jan Nieboer zou J. Bouwman zijn. Over hem heb ik nog geen zekerheid. Mogelijk is het Jan Bouwman, geboren in 1903 en wonende Rijksstraatweg 160, maar het jongetje op de foto lijkt me wat ouder dan vijf jaar.

De woningen aan de noordzijde in dit gedeelte van de Kerkstraat zijn allemaal gebouwd rond 1880. Het perceel tussen de Kromme Elleboog en de (huidige) Hortuslaan was in 1830 eigendom van de schoenmaker Roelf Jans van Dam. Na zijn overlijden erfden zijn ongehuwde dochters Egberdina en Hester van Dam het perceel. Zij stonden in 1852 een deel van het perceel af aan de Christelijk Afgescheiden gemeente om hier een kerk op te bouwen. Na het overlijden van de beide zusters werd hun broer Hendrik eigenaar van het restant van het perceel. Hij overleed in 1877. Vlak voor zijn overlijden en door zijn weduwe vlak daarna werd het terrein verkaveld en verkocht als bouwterrein voor wat later de dubbele woningen Kerkstraat 22/24, 26/28, 30/32, 34/36 en 38/40 zouden worden. Vier van deze vijf woningen staan er nog. Alleen 38/40 op de hoek met de Kromme Elleboog is afgebroken en vervangen door nieuwbouw.

Een familie die een eeuw lang in deze woningen heeft gewoond is de familie Van der Woude. Siert van der Woude kreeg in 1879 van het gemeentebestuur toestemming om op het perceel Kerkstraat 30/32 een smederij op te richten. Samen met zijn vrouw Anke Raven betrok hij de bij de smederij nieuw gebouwde woning. Siert en Anke kregen acht kinderen. Daarvan waren er vijf, waaronder de boven al genoemde Klaas (1880) en Hendrik (1883), nog in leven toen hun moeder Anke in 1889 op 43-jarige leeftijd overleed. Siert hertrouwde in 1892 met Aaltje van Houten en uit dat huwelijk werd in 1895 zoon Johannes geboren. Klaas volgde zijn vader op in de smederij en later voegde zijn jongere halfbroer Johannes zich daarbij. Zo ontstond de vennootschap K. en J. van der Woude. Toen Klaas zich rond 1940 uit de smederij terugtrok, zette Johannes het bedrijf voort met zijn zoon Siert jr. Zijn laatste levensjaren woonde Johannes van der Woude naast zijn oude pand op Kerkstraat 28.

Overigens was Siert van der Woude niet de eerste die hier aan de Kerkstraat een woning bouwde. De timmerman Harm Jurjens Mejeur was hem net een jaar voor met de bouw van de woning Kerkstraat 38/40. Meestal beperkte de rol van de vrouw zich in deze jaren tot die van huisvrouw of – als het financieel niet anders kan – tot die van arbeidster. Voor Gepke Leeuwerke, de vrouw van Harm Jurjens Mejeur, was dat anders. Zij is wellicht zelfs de aanleiding geweest voor de verhuizing van het echtpaar naar Haren, want op 13 juli 1875 schrijft het gemeentebestuur van Haren aan vrouw Mejeur-Leeuwerke te Terwispel het volgende: “wij geven ons bij deze de eer te berigten, dat u in de raadsvergadering op gisteren is benoemd tot vroedvrouw der gemeente Haren op eene jaarwedde van f.150,- in te gaan met den dag uwer vestiging alhier, voor vergoeding wegens te verleenen verloskundige diensten aan onvermogende personen in onze gemeente”. Gepke kwam dus als gediplomeerde vroedvrouw naar Haren. In die tijd was het nog de gewoonte, dat de onvermogenden geneeskundige zorg kregen vanwege de gemeente. Het gemeentebestuur sloot daartoe jaarlijks een contract af met een geneesheer (ook voor de medicijnen) en met een vroedvrouw. Harm Jurjens Mejeur overleed al in 1894. Gepke woonde tot enige jaren voor haar overlijden in 1925 in Haren op Kerkstraat 38 en zal heel wat Harense kinderen ter wereld hebben geholpen. Zelf kreeg ze vijf kinderen. Vier daarvan heeft ze zelf ten grave moeten dragen. Kerkstraat 38 was maar een klein huisje zonder tuin. Het andere deel van hert pand – Kerkstraat 40 – was veel groter. Hier woonde vanaf in ieder geval 1918 tot zijn overlijden in 1965 de schoenmaker Jan Karel Eisses. Ik neem aan, dat Eisses voor zijn overlijden op 88-jarige leeftijd al een groot aantal jaren met zijn schoenmakerij gestopt was. Het stokje van die professie werd vanaf 1953 in de straat voortgezet door Roelof van Steenwijk op nummer 34.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 58.

De toren van Haren

De toren van Haren is eigendom van de burgerlijke gemeente Haren, de kerk is eigendom van de hervormde gemeente Haren. Als je wat zoekt op internet, vind je al snel een verwijzing naar een staatsregeling van 1798. Toen is, in navolging van de door Napoleon in Frankrijk ingevoerde regeling, deze verdeling van eigendommen tot stand gebracht. De betreffende bepaling luidt: “De Torens aan de Kerkgebouwen gehegt, benevens de Klokken, van met deselver huisingen, worden verklaard eigendommen te zijn en te blijven der Burgelijke Gemeenten, staande ten allen tijde onder deselver beheering en onderhoud".

De eerste jaren van de Bataafse Republiek (1795-1806) werden gekenmerkt door een zeer onvriendelijke opstelling van de overheid tegenover de kerkgenootschappen. Alle kerkelijke eigendommen werden geconfisqueerd. In 1798 komt een voorzichtige kentering. De bovengenoemde regeling is daar een voorbeeld van. De kerkgenootschappen kregen de kerkgebouwen weer terug, maar de torens niet, omdat die een publieke functie hadden. De torens waren belangrijk als militaire uitkijkpost, de klokken dienden om de burgers te waarschuwen voor onheil, het torenuurwerk was vaak de enige aanduiding voor de tijd in de gemeente en de torenkamers konden gebruikt worden als gevangenis.

Maar liggen de zaken zo eenvoudig? Het bezit van een toren is geen zegen, maar een last. In een groot aantal gemeenten is er na 1815 onenigheid geweest over de eigendom. In Friesland hebben een aantal kerkelijke gemeenten eind jaren 90 van de vorige eeuw zelfs tot de Hoge Raad geprocedeerd om duidelijk te krijgen, dat niet zij maar de burgerlijke gemeenten eigenaar waren van de aan hun kerken verbonden torens en dat die burgerlijke gemeenten dus ook voor het onderhoud moesten opdraaien.

In Haren zijn geen processen gevoerd, maar duidelijk was de situatie hier ook lange tijd niet. Als in 1830 de kadastrale registratie wordt ingevoerd, komen kerkgebouw en toren op naam te staan van de ‘gemeente Haren’. Dat is niet erg duidelijk, maar uit latere vermeldingen blijkt, dat hiermee toch echt de burgerlijke gemeente wordt bedoeld. Overigens was er in die jaren nog geen strikte scheiding tussen het wereldlijk en het kerkelijk gebeuren. Zo was de burgemeester ook president-kerkvoogd en hadden ook de twee wethouders zitting in de kerkvoogdij.

In 1836 wordt de eigendom van de toren actueel. Het gemeentebestuur schrijft dan aan de Commissaris des Konings: “De toren, onmiddellijk verbonden aan het kerkgebouw te Haren, is sinds eenige jaren in eene zeer bouwvalligen toestand, zoo zelfs, dat men niet zonder redenen vreest, dat ene gedeelte van dezelve weldra in zal storten. Een en andermaal heeft het plaatselijk bestuur van Haren reeds aan deszelfs herstel gedacht, doch gebrek aan de benodigde fondsen en de groote kosten, welke men oordeelt tot de herstelling nodig te hebben, zijn telkens oorzaak geweest, dat die reparatie verschoven is geworden. Thans echter oordeelt het plaatselijk bestuur het dringend noodzakelijk, om de geheele vernietiging van dien toren voor te komen, dat er middelen in het werk moeten worden gesteld om tot eener werkelijke reparatie te komen. Wij nemen daarom de vrijheid ons in dezen tot u te wenden met verzoek ons te willen informeren of het onderhoud van het torengebouw te Haren ten laste van de burgerlijke gemeente, dan wel of hetzelve moet komen ten laste van de kerkelijke gemeente te Haren”. De reactie van de kant van de provincie geeft niet veel duidelijkheid, Volgens de commissaris is de regeling van 1798 achterhaald en is daar geen nieuwe landelijke regeling voor in de plaats gekomen. Volgens hem “zal het dus hoofdzakelijk afhangen van de beantwoording der vraag, wie van den oudsten tijd her tot op dezen dag in het onderhoud van den toren van Haren heeft voorzien, en de kosten deswege gedragen”. Met dat antwoord schiet het gemeentebestuur niet veel op. Probleem is nu juist, dat er vanaf 1798 geen serieus onderhoud meer aan de toren is gepleegd. Daar komt nog bij, dat de kerkelijke kas in 1798 is leeg geroofd en de kerk dus ook niet meer tot het betalen van onderhoud in staat is. Het gemeentebestuur hakt daarom zelf de knoop maar door: “dat wij om deze redenen, en ook in het belang dat de burgerlijke gemeente van Haren bij de toren kan gerekend worden te hebben, wel zouden zien, dat het onderhoud van den toren te Haren als eene last van de burgerlijke gemeente worde beschouwd”.

Maar betekent het accepteren van de onderhoudslast nu ook duidelijkheid over de eigendom van de toren? De kerkvoogdij is daar in 1838 duidelijk over. Zij menen “verpligt te zijn het volle regt van eigendom des torens en alzoo het daaruit voortspruitend gezag over denzelven voor de Hervormde Kerkelijke gemeente van Haren te moeten behouden”. Om het onderhoud aan de toren te kunnen uitvoeren claimen zij vervolgens wel een aanzienlijke gemeentelijke bijdrage. Zo is het de kerkvoogdij en niet het gemeentebestuur die in 1839 het onderhoud van de toren aanbesteedt. De Harener timmerman Jan Brink is voor f.1.200,- de laagste inschrijver.

In 1871 bericht het gemeentebestuur aan Gedeputeerde Staten, dat voor zover hun bekend is, de toren altijd door de gemeente is onderhouden en hersteld. Het standpunt van de kerkvoogdij in 1838 lijkt dus vergeten en achterhaald. Dat blijkt ook wel als het gemeentebestuur in 1880 aan de bouwmeester der gemeente Groningen vraagt om een onderzoek in te stellen naar de toestand van den toren, en wel ter beantwoording van de vraag, of de toestand van de toren eene geheele wegruiming of vernieuwing vordert, ofwel dat die toren door herstelling in voldoende staat kan worden gebragt. Zijn conclusie is: “dat de bedoelde toren door herstelling niet in voldoenden staat kan gebragt worden, dat daartoe geheele vernieuwing zal noodig zijn, en dat, buitengewone omstandigheden uitgezonderd, de tegenwoordige toestand des torens nog geen dadelijk gevaar oplevert”.

Het blijft dan nog enige decennia aanmodderen. Uiteindelijk lukt het burgemeester Boerema om in 1914 de totale restauratie van de toren te regelen onder supervisie van de rijksbouwmeester C.H. Peters. Het resultaat daarvan kunnen we nu nog aanschouwen. In 1926 wordt eindelijk ook het kadaster bijgewerkt. De toren staat nu op naam van de burgerlijke gemeente en de kerk op die van de hervormde gemeente Haren. De verhoudingen zijn duidelijk.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 57.

Grote fraude bij gemeente Haren

Op 1 juli 1948 zet Dirk Pieters een grote stap in zijn carrière. Hij verruilt dan de functie van gemeenteontvanger bij de gemeente Haren voor dezelfde functie bij de gemeente Groningen. Behalve gemeenteontvanger was hij in Haren ook nog leider van het gemeentelijk gasdistributiebedrijf. Als op 10 mei 1948 in een besloten raadsvergadering wordt gesproken over de opvolging van Pieters is burgemeester Van Ketwich Verschuur vol lof over de wijze waarop Pieters het gasdistributiebedrijf vanaf zijn komst naar Haren in 1935 heeft geleid. Hij wijst daarbij op de positieve uitkomsten van het bedrijf. In de oorlogsjaren hebben Pieters en zijn vrouw in Haren actief deelgenomen aan het verzet.

Ruim twee jaar later komen uit Groningen echter berichten die het gemeentebestuur van Haren zeer verontrusten. De gemeenteontvanger van Groningen is geschorst. Er zou sprake zijn van malversaties. Het Nieuwsblad van het Noorden bericht hierover op 20 januari 1951. Zou de gemeenteontvanger, die nu verder alleen met zijn initialen wordt vermeld, ook in zijn Harense periode al fraude hebben gepleegd? In eerste instantie lijkt het mee te vallen. Van geconstateerde malversaties bij de gemeente Groningen is geen sprake. Wel heeft de fiscale recherche de heer D.P. ter verantwoording geroepen wegens een geconstateerde vermogensaanwas, die niet verklaard kon worden uit zijn salarisinkomsten. De heer D.P. heeft daarop erkend, dat hij in de oorlog grote verdiensten heeft gehad uit de zwarte handel en dat hij zich ook vergrepen heeft aan onder zijn berusting zijnde vermogens van Joden. Niet zo netjes allemaal, maar een greep in de gemeentekas, dat zou D.P. naar zijn zeggen niet hebben gedaan en ook nooit doen, dat is zijn eer als ambtenaar te na.

Toch beginnen er in Haren wat alarmbelletjes te rinkelen. De heer Mulstege, de exploitant van het café met grote speeltuin aan het einde van de Meerweg bij Paterswolde, heeft zich recent beklaagd over te veel afgedragen vermakelijkheidsbelasting over de jaren 1947 en 1948. Maar van door hem gedane betalingen is in de gemeentelijke administratie slecht een deel terug te vinden. Tot nu toe werd gedacht aan een vergissing van de kant van de heer Mulstege, maar het zou toch niet? Toch wel. Mulstege kan onomstotelijk bewijzen, dat hij betaald heeft. Alle aanleiding voor het gemeentebestuur om de officier van justitie in te lichten en om een accountant in te huren om verder onderzoek te doen. Deze accountant is nog maar net met zijn onderzoek begonnen, als er bericht komt van de officier van justitie, dat hij daarmee moet stoppen en dat de gehele gemeentelijke administratie betreffende de vermakelijkheidsbelasting en het gasdistributiebedrijf in beslag wordt genomen. Voorts wordt de burgemeester geheimhouding opgelegd. Dat brengt burgemeester Van Ketwich Verschuur wel in een buitengewoon lastige positie. Terwijl in de pers inmiddels druk wordt gespeculeerd over de misstappen van D.P. in het Harense, wordt bericht over zijn arrestatie op 7 februari 1951 en zijn bezit van luxe auto’s en zeilboten uitvoerig wordt gememoreerd, mag de burgemeester de gemeenteraad daarover niet inlichten. Als hij daar eindelijk wel groen licht voor krijgt en bovendien inzicht krijgt in de stand van het inmiddels verricht onderzoek, kan hij op 16 mei 1951 naar de raad met een vervelende boodschap. In weerwil van zijn mooie worden over zijn eer als ambtenaar blijkt de heer D.P. tijdens zijn dienstverband bij de gemeente Haren op grote schaal fraude te hebben gepleegd en wel voornamelijk bij het gasdistributiebedrijf.

De totale omvang van de fraude komt uit op ca f.35.000,-. Dat is ongeveer tien keer het gemiddelde jaarsalaris van de heer D.P. in zijn Harense periode. De heer D.P. heeft zich bij de fraude bediend van zes verschillende methoden. De eerste was erg eenvoudig. Als een leverancier of aannemer een nota indiende voor geleverde goederen of verrichte werkzaamheden, betaalde D.P. contant. De nota werd dan voor voldaan getekend. Later vulde D.P. de nota aan. Van een totaal bedrag van f.30,00 maakte hij f.330,-. En op de nota fantaseerde hij nog voor f.300,- aan geleverde goederen of verrichte werkzaamheden. Niemand die dat vervolgens nog controleerde en D.P. kon zo mooi f.300,- voor zichzelf uit de kas nemen. Een andere truc paste hij toe bij de inkomsten. De meteropnemers van het gasdistributiebedrijf moesten bij het opnemen van de meter direct afrekenen met de abonnee. Na afloop van een dag kwamen ze bij D.P om de geïnde bedragen af te dragen. Er werd dan keurig een telstrook opgemaakt voor de administratie met daarop het door de medewerker afgedragen totaalbedrag. Als de medewerker weg was, maakt D.P. een nieuwe telstrook met een lager bedrag. Het verschil tussen de beide telstroken verdween in zijn eigen zak.

Uiteraard wil de gemeente Haren verhaal halen op de heer D.P. en daartoe wordt de bekende Groningse advocaat Mr. N.J. Polak in geschakeld. Op zijn advies laat de gemeente D.P. failliet verklaren. Wel is duidelijk, dat veel van het gefraudeerde geld is opgegaan aan een zeer luxueuze levensstijl van D.P. en zijn vrouw. Tegen D.P. lopen vervolgens drie procedures: een strafrechtelijke door de officier van justitie, een de civielrechtelijke door de gemeente en enige andere schuldeisers en een ambtelijke door de gemeente Groningen. Om met die laatste procedure te beginnen, de heer D.P. wordt door de gemeente Groningen uiteraard ontslagen. In de strafzaak komt het in februari 1952 tot een zitting bij de rechtbank te Groningen. De officier van justitie eist dan 3 jaar gevangenisstraf met aftrek van voorarrest (D.P. zit dan al een jaar vast). De rechtbank maakt daar in de uitspraak 2 jaar met voorarrest van. Dat is niet naar de zin van de officier van justitie. Hij gaat in hoger beroep. Dat hoger beroep dient op 17 april 1952 bij het gerechtshof te Leeuwarden. Het openbaar ministerie eist dan wederom 3 jaar met het argument, dat de rechtbank te veel waarde heeft gehecht aan het rapport van de reclassering. Op 1 mei 1952 legt het hof 2,5 jaar gevangenisstraf met aftrek op.

De afhandeling van de civiele zaak tegen D.P. vraagt de nodige tijd. Zo is voor het indienen van een vordering in het faillissement inzicht nodig in de door D.P. gevoerde administratie, maar die is in beslag genomen in het kader van de strafprocedure. Uiteindelijk lukt het om op 14 december 1951 een onderbouwde claim van f.33.348,20 in te dienen. De afhandeling van de gehele zaak duurt dan nog voort tot maart 1955. Uiteindelijk valt de schade voor de gemeente Haren nog mee. De fraudeverzekering betaalt de gemeente f.24.000,- en uit het faillissement komt daar nog f.4.714,56 bij. De heer D.P. is dan inmiddels vanuit Groningen verhuisd naar elders. Totaal berooid moet hij proberen met zijn gezin de draad weer op te pakken. Mogelijk krijgt hij daarbij steun van uit de kring van het voormalig verzet. Al in 1951 wordt door bevriende relaties van uit die kring bepleit om bij de maatregelen tegen D.P. ook rekening te houden met de positie van zijn vrouw en kinderen.

De afbeelding is een uitsnede uit de publicatie in het Nieuwsblad van het Noorden van 11 mei 1951. 

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 56.

Subcategorieën

Old Go

De Harense Historische Vereniging Old Go is opgericht in januari 2010 en houdt zich bezig met de geschiedenis van de voormalige gemeente Haren. De gemeente bestond uit de dorpen Haren, Glimmen, Onnen en Noordlaren en de buurtschappen Essen, Dilgt en Hemmen. Op 1 januari 2019 is de gemeente Haren in het kader van de gemeentelijke herindeling samengegaan met de gemeenten Groningen en Ten Boer. 

Gevarieerd aanbod

Lezingen en excursies

Organisatie Open Monumentendag 

Uitgave van Harens Old Goud, 2x per jaar, een tijdschrift met een breed aanbod van artikelen en oude foto's

Publicaties in Haren de Krant

Presentatie en promotie op evenementen.

Info-centrum

Kom eens langs in het Info-centrum van Old Go! Elke eerste donderdag van de maand kunt u van 14.00 tot 16.00 uur bij ons terecht voor inzage in ons archief. We hebben een luisterend oor voor uw (oude) verhalen met of zonder foto’s. Voor vragen en informatie kunt u mailen naar info@oldgo.nl. Het adres is: Oude Brinkweg 12A, Haren; de trap op naar boven.   

Contact

Wilt u lid worden?  Zie ons aanmeldingsformulier. 

Heeft u een algemene vraag of opmerking:  info@oldgo.nl

Wilt u een artikel of foto's aanbieden voor Harens Old Goud: redactie@oldgo.nl