Koffiediksteeg

Eind 19e eeuw bouwt de timmerman Engbert Horst enige woningen aan wat wij nu de Meerweg noemen. Maar de straat heeft dan nog een andere naam: Koffiediksteeg. Horst vindt die naam maar niets en daarom schrijft hij op 22 februari 1898 een brief aan het college van Burgemeester en Wethouders. “Geeft met gepaste eerbied te kennen, Engbert Horst, timmerman, wonende te Haren, dat hij gaarne zoude zien, dat de weg loopende vanaf de Rijksstraatweg bij langs het gemeentehuis tot den Haven, bekend onder de benaming Westersche Drift, Koffijdiksteeg, enz. een andere, meer passende benaming zoude verkrijgen, bijvoorbeeld Havenstraat. Daar adressant reeds eenige huizen in genoemde straat heeft gebouwd en voornemens is daar meer te bouwen ligt het voor de hand, dat een goede en fatsoenlijke benaming hierop invloed kan uitoefenen. Zoodat adressant zich ook wel wil verplichten, zoo dit de goedkeuring van uw college kan wegdragen om op eigen kosten een bordje aan het gemeentehuis te plaatsen aanwijzende de benaming der straat”. De toestemming komt er en zo wordt de straat die we op de foto zo mooi zien liggen van Koffiediksteeg vernoemd tot Havenstraat. Op de foto gemaakt door de fotograaf Sanders te Groningen omstreeks 1900 is Engbert Horst de man met het witte boordje, tweede van links.

Maar hoe kwam de straat nu aan de naam Koffiediksteeg? Het laatste deel van de naam is niet zo moeilijk. Op oude kaarten is te zien, dat de straat oorspronkelijk bij de aansluiting op de Rijksstraatweg zeer smal was. Pas na afbraak van enige woningen en de bouw van het eerste gemeentehuis van Haren in 1887 ontstaat een betere aansluiting op de Rijksstraatweg.

Maar dan het koffiedik. Naar mijn mening moet er een relatie zijn met de productie van cichorei in de gemeente. Cichorei is een soort wortel. Familie van de witlof, maar daar eten we alleen de in het donker ontsproten en daardoor witte blaadjes van. Als je de cichoreiwortel laat drogen en vervolgens roostert, ontstaat een product, dat op koffie lijkt, ook wel surrogaat genoemd. Toen Napoleon in 1806 de handel met Engeland verbood werd het onmogelijk om nog echte koffie te importeren. Op grote schaal werd toen overgeschakeld op het van cichorei gemaakte surrogaat. Dat wil overigens niet zeggen, dat voor 1806 geen surrogaat werd gedronken. Een groot deel van de bevolking kon zich de dure koffie gewoon niet permitteren en moest wel gebruik maken van het lokaal geproduceerde surrogaat.

Al voor 1800 had Wolter Paping in Haren een cichoreifabriek. Die moet ongeveer gestaan hebben op de huidige locatie van boekhandel Boomker en bakker Haafs. Kort na 1800 begint Jan Pieters aan de weg te timmeren met zijn fabriek te Hemmen (nu Rijksstraatweg 49). Zijn zoon Pieter Jans Pieters neemt nog voor 1810 het bedrijf van Paping over. Als de burgemeester in 1811 een opgave moet doen van in de gemeente aanwezige fabrieken, meldt hij het volgende “twee chicoreifabrieken beider behoorende aan Pieter Jans Pieters waarop 10 à 12 man werken. Het malen plag met molens waarin paarden liepen te geschieden. Nu met een kleine windmolen hetgeen veel schielijker gaat en minder kostbaar is”.

Na de Franse tijd is weer import van koffie mogelijk, maar de markt voor het veel goedkopere surrogaat stort niet in. De verbouw van de cichoreiwortel wordt het belangrijkste landbouwproduct in de gemeente Haren. Er ontstaan in Noordlaren en Haren nog een aantal fabrieken. In Noordlaren bijvoorbeeld van Roelof Klinkhamer, Jan Zondag en Harm Seubring. In Haren bouwt Pieter van Hemmen zelfs een fabriek met een stoommachine. Lodewijk Theodorus Jorissen, de latere burgemeester van Haren, bouwt naast zij riante woning in Hemmen een cichoreidrogerij. Zo is de cichorei decennialang de kurk van de Harense economie.

In 1825 koopt Pieter Jans Pieters een stuk grond tegenover de oude fabriek aan de Rijksstraatweg. Op dit terrein bouwt hij een nieuwe cichoreifabriek met een rosmolen. De molen in Hemmen bouwt hij om van cichoreimolen tot korenmolen. Weer tien jaar later breekt hij deze molen af en bouwt hij in Haren een nieuwe veel grotere molen. Dit is de huidige molen De Hoop. Door de aanleg van de Vondellaan is het oorspronkelijke fabriekscomplex echter wel meer dan gehalveerd.

Mijn vermoeden is nu, dat het bedrijf van Pieters afvalwater loosde op een sloot, die langs de huidige Meerweg liep. Hierdoor zal in die sloot wel een naar koffie ruikende drab zijn ontstaan. En dan ligt het voor de hand, dat de weg langs de sloot in de volksmond de naam Koffiediksteeg krijgt. De oudste vermelding van de straatnaam in een gemeentelijk stuk vond ik in de notulen van de raadsvergadering van 4 september 1861. De gemeenteraad besloot toen tot de aanleg van een vaart ten westen van het dorp Haren vanuit het Noord-Willemskanaal “tot het hooge bij de Koffijdiksteeg”. Dit werd het Harener vaartje met de bijbehorende haven. Die haven kwam te liggen aan de Westerse Drift en inderdaad zeer nabij de Koffiediksteeg en ook op een plek waar ‘het hooge’ van de Hondsrug zich zo begint te doen gelden, dat het verder graven van een kanaal geen zin meer heeft.

Zo werd de Koffiediksteeg van eenvoudige drift om het vee vanuit het dorp om de es heen naar de lagergelegen weilanden bij het Maar te brengen ineens de toegangsweg tot de Harener haven. Logisch dus, dat Engbert Horst de naam Havenstraat voorstelde. Een officieuze naam, want raadsbesluiten tot vaststelling van een straatnaam kende men toen nog niet. Het plaatsen van het naambordje op de zijgevel van het gemeentehuis was voldoende.

In 1906 werd de Kunstweg Haren-Paterswolde aangelegd, door de gelijknamige Naamloze Vennootschap onder voorzitterschap van de bekende industrieel Jan Evert Scholten. Een poging van de maatschappij om voor deze weg gebruik te maken van de weg langs het Harener vaartje werd door de gemeente afgewezen. Er moest dus een nieuwe weg worden aangelegd vanaf Paterswolde tot de Westerse Drift in Haren. De aansluiting op die laatste weg kwam pal ten zuiden van de boerderij te liggen, die u op de foto aan het einde van de Koffiediksteeg/Havenstraat ziet. Na ca 1915 werden aan de Kunstweg Haren-Paterswolde woningen gebouwd. De bewoners van deze woningen waren niet zo blij met hun lange straatnaam en zij verzochten het gemeentebestuur de naam te veranderen. Op 2 februari 1923 besloot de gemeenteraad daarop de naam van de straat te wijzigen in Meerweg. Twee jaar later op 6 februari 1925 besloot de gemeenteraad ook de Havenstraat te vernoemen tot Meerweg.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 55.

Het Harener Ziekenhuis

De laatste twee jaar hebben we ervaren wat de gevolgen kunnen zijn van een epidemie van een levensbedreigende ziekte. We hadden die ervaring na de Spaanse griep in 1918 uit ons collectief geheugen gewist. Vroeger was dat wel anders. In de 19e eeuw werd Nederland regelmatig geteisterd door de cholera, een beetje plastisch ook wel omschreven als de Aziatische braakloop. Die laatste aanduiding gaf aan waar de ziekte vandaan kwam en wat het meest kenmerkende verschijnsel van de ziekte was.

Regelmatig kreeg het gemeentebestuur in de 19e eeuw van de provincie opdracht om zich voor te bereiden op de komst van de ziekte. Zo bericht het gemeentebestuur op 31 oktober 1831 aan de Commissaris des Konings “dat wij met den heelmeester J. P. Oostingh alhier hebben overlegd over de bediening en behandeling der gemelde ziekte, wanneer dezelve alhier mogte doordringen, overeenkomstig het voorgeschrevene bij den wet. Welke geneesheer ons tevens heeft te kennen gegeven, dat hij, bij het uitbreken der ziekte, wel eenen genoegzamen voorraad der onderscheidene middelen ter genezing als anderszins in voorraad zoude hebben”. Tamelijk geruststellend dus, maar de Commissaris denkt daar anders over en schrijft op 4 november 1831 nog een vertrouwelijke brief aan het gemeentebestuur. Hij vindt, dat het gemeentebestuur niet moet afwachten, maar alvast voorbereidende maatregelen moet treffen. Zo heeft het gemeentebestuur in de aan hem toegezonden rapportage “geen gewag gemaakt van het doen gereed maken van draagbaren, moetende dienen om de zieken naar de ziekenhuizen over te brengen”. Ook wijst de Commissaris er op, dat in veel andere gemeenten inmiddels schoollokalen tot ziekenzalen zijn aangewezen. “Dit schijnt zeer aan te raden, omdat men dan vooraf geene kosten behoeft aan te wenden, als kunnende men, wanneer de ziekte meer nadert, in korten tijd de banken uit de school nemen en daarvoor kribben voor zieken in de plaats stellen, terwijl ook dekens, strozakken en andere benoodigdheden spoedig kunnen aangeschaft worden”.

Op 22 mei 1832 komt de waarschuwing, dat het eten van groengeplukte of onrijpe kruisbessen de Aziatische braakloop kan veroorzaken. De gemeentebesturen moeten hun ingezeten “tegen het gebruik dier spijs waarschuwen en de vereischte maatregelen nemen ten einde die waarschuwing behoorlijk worde nageleefd”. Ook wordt gemeld, dat de ziekte inmiddels in Kortrijk is uitgebroken. Personen uit die stad mogen dus niet worden toegelaten. Als begin juli 1832 de ziekte ook in Scheveningen wordt geconstateerd, treedt de volgende alarmfase in. In Haren zijn dan inmiddels de nodige orders gesteld op het maken en verkrijgen van draagbare britsen, strozakken, enz. en ook zijn enige mannelijke en vrouwelijke personen als ziekenoppasser besproken. Voorts zijn bevelen aan de ingezetenen uitgevaardigd tot het reinigen en zindelijk houden hunner woningen en tot het schoonhouden van openbare plaatsen, straten, goten en wat dies meer zij.

Op 19 september 1832 lijkt de ziekte Haren bereikt te hebben. Aan de Hoornsedijk is dan een turfschip aangekomen om aldaar turf in te laden. Een vrouw op dit schip, die de dag ervoor bij haar vertrek uit Groningen reeds niet wel was geworden, is in de vroege ochtend van 19 september 1832 overleden. Volgens de beoordeling van Popko Oostingh, die als student medicijnen zijn kort daarvoor overleden vader moet vervangen, gaat het hier vermoedelijk om een geval van de cholera. Overigens kan de burgemeester aan de Commissaris melden “dat het schip met het genoemde lijk daarna naar Groningen is teruggevaren, uit hoofde de overledene verlangd zoude hebben te Groningen begraven te worden”.

In november 1848 is het weer raak. De diakenen van Haren hebben aan een doortrekkend persoon nachtverblijf verleend in het armenhuis aan de Kerkstraat. Een dag later blijkt deze persoon aan de cholera overleden te zijn. Vervolgens sterft ook Gerrit Hendriks Hajema, bewoner van het armenhuis, aan de ziekte. Bij een andere persoon, tien minuten buiten het dorp Haren, openbaart de cholera zich ook, maar deze persoon herstelt van de ziekte.

In 1866 meldt het gemeentebestuur, dat “eene woning voor hospitaal in gereedheid is gebragt op eene daarvoor goed gelegen plaats in het dorp Haren en dat hetzelve in werking is in het dorp Noordlaren”. Later wordt als aanvulling daarop nog bericht, dat de woning is gelegen aan de Kromme Elleboog en dat de bewoonster zich beschikbaar heeft gesteld om de zieken te verplegen. Gelukkig blijkt haar inzet niet nodig. En dan besluit de gemeenteraad op 6 september 1871 vanwege het bericht, dat de Aziatische cholera wederom de landsgrenzen nadert “tot het doen bouwen en inrigten van een ziekenzaal te Haren volgens daartoe overgelegd bestek en teekening opgemaakt door Jan Brink, timmerman alhier”. Geneesheer Popko Oostingh heeft het bestek doelmatig en voldoende bevonden en de voorgestelde plaatsing goedgekeurd. Telkens als van hogerhand wordt gevraagd om een rapportage over getroffen maatregelen verwijst het gemeentebestuur naar het gebouwde ziekenlokaal. Een laatste vermelding vond ik in 1906: “dat in deze gemeente eene doelmatige verblijfplaats tot afzondering van lijders aan besmettelijke ziekten aanwezig is”.

Maar waar stond dit Harener Ziekenhuis nu? Een zoekactie in de kadastrale registratie bracht mij bij de oplossing en toen ontdekte ik ook, dat er zelfs een foto is waar dit ziekenhuis op staat. Op de foto ziet u het haventje van Haren. Nu is hier het terrein van gemeentewerken en de milieustraat. Midden op de foto ziet u het huis van de havenmeester. Op deze plaats staat nu een kantoorgebouw. Als u de milieustraat bezoekt, rijdt u komend van de Van Maerlantlaan (van links op de foto) voor dit gebouw langs. Eigenlijk rijdt u dan dwars door het ziekenhuis heen, want dat is het kleine gebouwtje (met dezelfde schoorsteen als de woning) links van de zandhoop.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 54.

Gij zijt strontzakken

“Gij zijt strontzakken”, dat krijgen de rijksveldwachters Pieter Tadema en Walradus Dalmolen uit Groningen te horen van Geertruida Vrieling als zij in de nacht van 30 op 31 januari 1863 in haar tapperij in het dorp Haren proces verbaal opmaken vanwege overtreding van het sluitingsuur. Uiteraard pikken de beide veldwachters die aantijging niet en zo volgt nog een tweede proces verbaal. Dit keer voor het wanbedrijf van belediging door woorden van beambten in de uitoefening hunner functie aangedaan om hun eer of kieschheid aan te randen. Dat is nog wel even een graadje zwaarder dan de overtreding van het sluitingsuur en Geertruida moet dan ook voorkomen bij de rechtbank te Groningen. Dat gebeurt op 19 februari 1863. Geertruida voert nog aan, dat ze het gezegde niet speciaal bedoeld had voor de beide veldwachters, maar aan dat verweer hechten de rechters geen waarde. Een week later hoort Geertruida het vonnis. Voor de boosaardiglijke belediging van de veldwachters krijgt ze een boete van f.8,- en een veroordeling tot betaling van de kosten van het proces ten bedrage van f.1,58. Sneu geld.

En dan is het uiteraard interessant te weten: wie was Geertruida Vrieling en waar was haar tapperij in Haren?

Om met het eerste te beginnen. Geertruida wordt op 12 december 1824 te Haren geboren als dochter van Jan Gerrits Vrieling en Janna Geerts Buining. Haar ouderlijk huis stond aan de Kromme Elleboog op de hoek met de Kerklaan. Dus ongeveer op de huidige rotonde. In 1848 trouwt Geertruida met Geert Suurveen (ook wel gespeld als Zuurveen). Geert is schoenmaker te Groningen en daar gaat het jonge stel ook wonen. In de jaren die volgen worden vijf kinderen geboren. Maar dan slaat het noodlot toe. Een half jaar na de geboorte van het jongste kind overlijdt Geert op 11 augustus 1857 op 34-jarige leeftijd. Geertruida is dan weduwe met de zorg voor vijf jonge kinderen. Dat zal een moeilijke tijd voor haar geweest zijn.

In 1860 blijkt Geertruida te zijn terug gekeerd in Haren. Ze heeft een nieuwe partner gevonden in de persoon van Berend Berends, die – verwarrend genoeg – ook wel wordt vermeld als Berend Berends de Jonge. Berend is weduwnaar. Zijn vrouw Geessien Mannes is op 28 maart 1853 overleden in het kraambed na de geboorte van hun eerste dochter Hendrikje. Samen met zijn dochtertje woont Berend Berends bij zijn schoonouders Geert Mannes en Henderkien Berends Peulinga aan de Biksweg 2 te Onnen. Maar dan volgt in 1860 de nieuwe relatie met Geertruida Vrieling. Waarschijnlijk al iets eerder, want in 1859 koopt Berend Berends een pand aan de Rijksstraatweg van Roelf van der Es. Het gaat om het huidig adres Rijksstraatweg 158, tegenwoordig ook bekend als het restaurant Yugo.

Hoe nu het verder verloop precies is, is mij nog wat onduidelijk. Vast staat, dat Berend en Geertruida op 24 maart 1860 in het huwelijk treden en dat op 1 oktober 1860 hun zoon Hendrik wordt geboren. Het bevolkingsregister vermeldt echter, dat Geertruida vanaf december 1859 alleen met haar kinderen aan de Rijksstraatweg woonde en dat Berend Berends pas in april 1862 bij haar introk, dochter Hendrikje achterlatende bij opa en oma in Onnen. Dat is uiteraard allemaal een beetje vreemd. Vanaf april 1862 is de situatie in ieder geval duidelijk. Geertruida en Berend wonen dan met de vijf kinderen uit het eerste huwelijk van Geertruida en hun zoontje Hendrik aan de Rijksstraatweg. Vervolgens krijgen zij op 14 september 1862 nog een zoon Gerrit en op 12 juli 1864 een dochter Marchien. Ik neem aan, dat Berend vanuit het pand een klein landbouwbedrijf bestierde en dat Geertruida een winkel annex tapperij aan huis had. In het bevolkingsregister wordt zij in 1860 aangeduid als koopvrouw. Een dergelijke rolverdeling tussen man en vrouw was in die tijd tamelijk normaal.

Nu kennen we dus de situatie, zoals die was toen de beide veldwachters hun opwachting maakten en van Geertruida de volle laag kregen. Maar hoe ging het verder? In mei 1870 verhuizen Geertruida en Berend met de kinderen naar Glimmen. Waarschijnlijk naar het Glimmense deel van Harenermolen. Berend wordt dan weer vermeld als landbouwer. Vanuit Glimmen zal het gezin eind jaren ’70 verhuisd zijn naar Kielwindeweer. Daar overlijdt Geertruida op 15 mei 1883. Ze is ruim 58 jaar oud geworden. Berend is dan kastelein. Waarschijnlijk in een herberg nabij de molen van Kielwindeweer. Uiteindelijk keert Berend terug naar Haren. Hij overlijdt daar, 84 jaar oud, op 16 augustus 1906. Zijn kleinzoon Berend Eisses doet aangifte van zijn overlijden. Mogelijk woonde Berend bij hem in huis. Berend Eisses was toen eigenaar/bewoner van een boerderijtje ten oosten van de Oosterweg (ongeveer op het huidig kruispunt Essenlande/Oldenborg), dat reeds in 1934 is afgebroken.

Het pand Rijksstraatweg 158 te Haren wordt in 1870 gekocht door Egbert Meijer, geboren op 12 maart 1819 op een boerderij te Dilgt, maar – waarschijnlijk door zijn huwelijk met Alberdina Alberts – al lange tijd als middenstander actief in Haren. Hij wordt vermeld als landbouwer, voerman en rijtuigverhuurder, maar zal stellig ook de tapperij hebben voortgezet. Zijn zoon Roelof Meijer staat bekend als kapper, caféhouder en rijtuigverhuurder. In 1931 verkoopt de familie Meijer het pand aan de Rijksstraatweg aan Jan Pama. Deze richt zich geheel op de exploitatie van het café. Als hij ca. 1952 stopt blijft de eigendom van het pand nog tot 1987 in de familie. In 1954 is J. Meijer de exploitant van het café, dat dan de naam ‘Amicitia’ heeft gekregen. Vanaf 1961 neemt Klaas Hofman de exploitatie over. Als hij stopt komt er een chinees-indisch restaurant onder de naam King Wah. Over dat restaurant staat op 5 januari 1972 in het Nieuwsblad van het Noorden: “In het sinds 24 december geopende Chinees-Indisch restaurant King Wah aan de Rijksstraatweg in Haren ontstond gistermorgen een begin van brand in de keuken, toen een pan met vet in brand vloog. De eigenaar van het restaurant, de heer Liang Ping Cheng, probeerde tevergeefs het vuur met water te doven. De brandweer van Haren kon erger voorkomen, door de vlammen met koolzuursneeuw te blussen. De schade is gering”.

Op de foto bij de neergelaten markies het pand Rijksstraatweg 158 te Haren. U ziet, dat ook jaren na de euveldaad van Geertruida het pand door de Hermandad nog steeds nauwlettend in de gaten wordt gehouden.

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 53.

Joodse onderduikers in Haren

Op 5 april a.s. komt Jaap Roos naar Haren om te vertellen over zijn onderduikperiode bij de familie Lacoste aan de Meerweg 54 te Haren. Deze lezing wordt georganiseerd door de Harense Historische Kring Old Go. Voor meer informatie over de lezing verwijs ik naar www.oldgo.nl. Zoals ik in mijn vorige column al aangaf, is de komst van Jaap Roos voor mij aanleiding geweest eens wat dieper na te denken over de onderduik van Joden in Haren, Glimmen, Onnen en Noordlaren.

Het standaardwerk over de Joodse inwoners in onze regio is het boek ‘De Joodse inwoners van de stad Groningen en omstreken 1549 - 1945 en hun begraafplaatsen aldaar’ van J.H. de Vey Mestdagh. In dit boek staat ook een opsomming van alle Joden, die in de gemeente Haren hebben gewoond. Die opsomming biedt een vertrekpunt. Een andere publicatie is het korte artikel ‘De Joodse gemeenschap in Haren’ van Wil Legemaat op de website deverhalenvangroningen.nl. Wil geeft in dit artikel aan, dat van de ongeveer 60 Joden in Haren er 33 de oorlog niet hebben overleefd. Ergo, zo’n 27 hebben de oorlog wel overleefd. Dat komt neer op 45%. Dat is een hoog percentage. Landelijk heeft slechts 21% van de Joden de oorlog overleefd en de gemeente Groningen scoort nog slechter met slechts 16%. Dat relatief hoge percentage in de gemeente Haren zal stellig mede te danken zijn aan het feit, dat er – in weerwil van de titel van de publicatie van Wil Legemaat – geen Joodse gemeenschap was in Haren. De Joden in Haren deden niet veel ‘gemeen’. Zij hadden daardoor veel contact met de rest van de bevolking. De Joodse kinderen gingen naar Harense scholen, deden mee bij Harense sportverenigingen en hun ouders zal het niet anders zijn vergaan. Wat een verschil met de Joodse gemeenschap in de Folkingestraat en omgeving in de stad Groningen. En juist contacten buiten de eigen Joodse kring waren nodig om een goede onderduik te kunnen regelen. En dan zal wellicht ook een rol hebben gespeeld, dat de Joodse inwoners van Haren redelijk bemiddeld waren. Ze konden dus, waar dat nodig was, ook een onderduik bekostigen. Toch is mij uit nader onderzoek gebleken, dat er een nog bepalender factor was voor het feit, dat veel Harense Joden de oorlog hebben overleefd: zij waren gemengd gehuwd. Aaltje Nathans, hoofdpersoon in mijn vorige column was daar een voorbeeld van.

Voor haar overlijden heb ik nog contact met Wil Legemaat gehad en zij gaf mij toen aan, dat bij haar publicatie het boek van De Vey Mestdagh het vertrekpunt was geweest. Ik heb dit boek er ook bij gepakt en een overzicht uitgewerkt, waarin alle Joden voorkomen, die in de oorlog in Haren hebben gewoond. Tenminste voor zover dat in redelijkheid mogelijk was, want er blijft altijd een marge van onduidelijkheid. Onderduiken betekent nu een keer, dat je er administratief niet meer bent en dat belemmert nu juist weer de zoektocht. Overigens stemmen de gegevens in het boek van De Vey Mestdagh grotendeels overeen met twee lijsten van Joodse inwoners, die zijn te vinden in het archief van de gemeente Haren. Een andere belangrijke bron voor mijn verkenning was het boek van Wil Legemaat over de Harense oorlogsslachtoffers ‘Van Kwaad tot onvoorspelbaar erger, verhalen achter de namen op de gedenksteen in Haren’. In dit boek staan uiteraard de slachtoffers centraal, maar er staat toch ook heel wat informatie in over de Joden die de oorlog hebben overleefd.

Twee personen hebben de deportatie naar de kampen in Duitsland overleefd: Ruth Kottek en Ernst Wolff. Van acht personen geeft Wil in haar boek aan hoe ze aan de klauwen van de Duitsers hebben kunnen ontsnappen. Zes daarvan, te weten het echtpaar Van Geuns-Adelsbergen, het echtpaar Van Dam-Serphos met zoon Hugo en mevrouw Cohen-Hemelrijk, doen dat door daadwerkelijk onder te duiken. Mevrouw Zadoks-Faijnlebe en zoon Robert slagen erin bij een verhuizing naar Eindhoven verder administratief buiten het beeld van de nazi’s te blijven. Zes andere personen duiken waarschijnlijk ook onder, maar hoe en waar is nog onduidelijk. Met name gaat het dan om vijf leden van de familie Van Blankenstein (Westerse Drift 94) en om mevrouw Van Essen-Van der Rijn (Dilgtweg 12). De overige ongeveer tien personen waren gemengd gehuwd of waren kinderen uit een gemengd huwelijk. Zoals ik in mijn column over Aaltje Nathans al aangaf werden deze personen ‘bis auf weiteres’ niet opgepakt en afgevoerd naar een concentratiekamp.

Kom ik terug op de lezing van Jaap Roos. Hij werd als Joods jongetje ondergebracht in het gezin Lacoste. Jaap Roos zal tijdens zijn lezing vertellen, dat zijn ouders de grootste moeite hadden om hem na de oorlog terug te vinden, maar toen zij hem eenmaal gevonden hadden, kon hij probleemloos naar zijn ouders terugkeren. Dat ging niet altijd zo makkelijk. Een ander Joods kind, dat in Haren werd ondergebracht was Tsiwja de Swarte. Zij heeft daarover geschreven onder haar nieuwe naam Carla van Dokkum en het boek heeft als toepasselijke titel ‘Eigenlijk heet ik Tsiwja’. Carla werd opgenomen in het gezin Bruins aan de Westerse Drift te Haren. Haar ouders kwamen om in Auschwitz. Na de oorlog ontstond een vervelend getouwtrek om de voogdij van Carla. Haar pleegouders wilden haar niet kwijt en de familie van haar vader eiste haar op. Naar ik uit het boek van Carla begrijp is dit een situatie, waarin 2000 kinderen van Joodse ouders na de oorlog terecht zijn komen. Een derde Joods kind, dat in Haren werd ondergebracht was Franklin Kater, kleinzoon van de Harense familie Van Dam. Als Fransje de Groot bracht hij de laatste jaren van de oorlog door bij de familie Niemeijer aan de Rijksstraatweg 333. Na de oorlog kon zijn vader hem probleemloos weer ophalen. Theo Niemeijer heeft hierover geschreven in zijn boek ‘Mijn oorlogsjaren in Haren, persoonlijke herinneringen van Theo Niemeijer aan de jaren 1940-1945’. Uit dat boek de foto van Fransje boven dit artikel.

Reacties en aanvullingen zijn zeer welkom (eppo@vankoldam.com)

De columns ‘Harener Historie’ worden geschreven door Eppo van Koldam. Iedere twee weken verschijnt een nieuwe column. De eerste 78 columns zijn verschenen in het Harener Weekblad. De serie is per 1 april 2020 voortgezet op www.oldgo.nl. Dit is digitale column nr. 52.

Subcategorieën

Old Go

De Harense Historische Vereniging Old Go is opgericht in januari 2010 en houdt zich bezig met de geschiedenis van de voormalige gemeente Haren. De gemeente bestond uit de dorpen Haren, Glimmen, Onnen en Noordlaren en de buurtschappen Essen, Dilgt en Hemmen. Op 1 januari 2019 is de gemeente Haren in het kader van de gemeentelijke herindeling samengegaan met de gemeenten Groningen en Ten Boer. 

Gevarieerd aanbod

Lezingen en excursies

Organisatie Open Monumentendag 

Uitgave van Harens Old Goud, 2x per jaar, een tijdschrift met een breed aanbod van artikelen en oude foto's

Publicaties in Haren de Krant

Presentatie en promotie op evenementen.

Info-centrum

Kom eens langs in het Info-centrum van Old Go! Elke eerste donderdag van de maand kunt u van 14.00 tot 16.00 uur bij ons terecht voor inzage in ons archief. We hebben een luisterend oor voor uw (oude) verhalen met of zonder foto’s. Voor vragen en informatie kunt u mailen naar info@oldgo.nl. Het adres is: Oude Brinkweg 12A, Haren; de trap op naar boven.   

Contact

Wilt u lid worden?  Zie ons aanmeldingsformulier. 

Heeft u een algemene vraag of opmerking:  info@oldgo.nl

Wilt u een artikel of foto's aanbieden voor Harens Old Goud: redactie@oldgo.nl